Vervoeging van afkatten

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik kat af
    • jij kat af
    • hij/zij/het kat af
    • wij katten af
    • jullie katten af
    • zij katten af
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik katte af
    • jij katte af
    • hij/zij/het katte af
    • wij katten af
    • jullie katten af
    • zij katten af
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb afgekat
    • jij hebt afgekat
    • hij/zij/het heeft afgekat
    • wij hebben afgekat
    • jullie hebben afgekat
    • zij hebben afgekat
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had afgekat
    • jij had afgekat
    • hij/zij/het had afgekat
    • wij hadden afgekat
    • jullie hadden afgekat
    • zij hadden afgekat
  • Toekomende tijd I

    • ik zal afkatten
    • jij zult afkatten
    • hij/zij/het zal afkatten
    • wij zullen afkatten
    • jullie zullen afkatten
    • zij zullen afkatten
  • Toekomende tijd II

    • ik zal afgekat hebben
    • jij zult afgekat hebben
    • hij/zij/het zal afgekat hebben
    • wij zullen afgekat hebben
    • jullie zullen afgekat hebben
    • zij zullen afgekat hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou afkatten
    • jij zou afkatten
    • hij/zij/het zou afkatten
    • wij zouden afkatten
    • jullie zouden afkatten
    • zij zouden afkatten
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben afgekat
    • jij zou hebben afgekat
    • hij/zij/het zou hebben afgekat
    • wij zouden hebben afgekat
    • jullie zouden hebben afgekat
    • zij zouden hebben afgekat
  • Imperatief

    • jij kat af
    • jullie kat af

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van afkatten