Vervoeging van afkeuren
Onbepaalde wijs (infinitief): afkeuren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik keur af
- jij keurt af
- hij/zij/het keurt af
- wij keuren af
- jullie keuren af
- zij keuren af
Indicativo presente
- yo desapruebo
- tú desapruebas
- él/ella desaprueba
- nosotros desaprobamos
- vosotros desaprobáis
- ellos/ellas desaprueban
Onvoltooid verleden tijd
- ik keurde af
- jij keurde af
- hij/zij/het keurde af
- wij keurden af
- jullie keurden af
- zij keurden af
Indefinido
- yo desaprobé
- tú desaprobaste
- él/ella desaprobó
- nosotros desaprobamos
- vosotros desaprobasteis
- ellos/ellas desaprobaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgekeurd
- jij hebt afgekeurd
- hij/zij/het heeft afgekeurd
- wij hebben afgekeurd
- jullie hebben afgekeurd
- zij hebben afgekeurd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he desaprobado
- tú has desaprobado
- él/ella ha desaprobado
- nosotros hemos desaprobado
- vosotros habéis desaprobado
- ellos/ellas han desaprobado
Voltooid verleden tijd
- ik had afgekeurd
- jij had afgekeurd
- hij/zij/het had afgekeurd
- wij hadden afgekeurd
- jullie hadden afgekeurd
- zij hadden afgekeurd
Pluscuamperfecto
- yo había desaprobado
- tú habías desaprobado
- él/ella había desaprobado
- nosotros habíamos desaprobado
- vosotros habíais desaprobado
- ellos/ellas habían desaprobado
Toekomende tijd I
- ik zal afkeuren
- jij zult afkeuren
- hij/zij/het zal afkeuren
- wij zullen afkeuren
- jullie zullen afkeuren
- zij zullen afkeuren
Futuro I
- yo desaprobaré
- tú desaprobarás
- él/ella desaprobará
- nosotros desaprobaremos
- vosotros desaprobaréis
- ellos/ellas desaprobarán
Toekomende tijd II
- ik zal afgekeurd hebben
- jij zult afgekeurd hebben
- hij/zij/het zal afgekeurd hebben
- wij zullen afgekeurd hebben
- jullie zullen afgekeurd hebben
- zij zullen afgekeurd hebben
Futuro perfecto
- yo habré desaprobado
- tú habrás desaprobado
- él/ella habrá desaprobado
- nosotros habremos desaprobado
- vosotros habréis desaprobado
- ellos/ellas habrán desaprobado
Conditionalis I
- ik zou afkeuren
- jij zou afkeuren
- hij/zij/het zou afkeuren
- wij zouden afkeuren
- jullie zouden afkeuren
- zij zouden afkeuren
Condicional
- yo desaprobaría
- tú desaprobarías
- él/ella desaprobaría
- nosotros desaprobaríamos
- vosotros desaprobaríais
- ellos/ellas desaprobarían
Conditionalis II
- ik zou hebben afgekeurd
- jij zou hebben afgekeurd
- hij/zij/het zou hebben afgekeurd
- wij zouden hebben afgekeurd
- jullie zouden hebben afgekeurd
- zij zouden hebben afgekeurd
Condicional perfecto
- yo habría desaprobado
- tú habrías desaprobado
- él/ella habría desaprobado
- nosotros habríamos desaprobado
- vosotros habríais desaprobado
- ellos/ellas habrían desaprobado
Imperatief
- jij keur af
- jullie keurt af
Imperativo presente
- tú desaprueba
- vosotros desaprobad