Vervoeging van afkussen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kus af
- jij kust af
- hij/zij/het kust af
- wij kussen af
- jullie kussen af
- zij kussen af
Onvoltooid verleden tijd
- ik kuste af
- jij kuste af
- hij/zij/het kuste af
- wij kusten af
- jullie kusten af
- zij kusten af
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgekust
- jij hebt afgekust
- hij/zij/het heeft afgekust
- wij hebben afgekust
- jullie hebben afgekust
- zij hebben afgekust
Voltooid verleden tijd
- ik had afgekust
- jij had afgekust
- hij/zij/het had afgekust
- wij hadden afgekust
- jullie hadden afgekust
- zij hadden afgekust
Toekomende tijd I
- ik zal afkussen
- jij zult afkussen
- hij/zij/het zal afkussen
- wij zullen afkussen
- jullie zullen afkussen
- zij zullen afkussen
Toekomende tijd II
- ik zal afgekust hebben
- jij zult afgekust hebben
- hij/zij/het zal afgekust hebben
- wij zullen afgekust hebben
- jullie zullen afgekust hebben
- zij zullen afgekust hebben
Conditionalis I
- ik zou afkussen
- jij zou afkussen
- hij/zij/het zou afkussen
- wij zouden afkussen
- jullie zouden afkussen
- zij zouden afkussen
Conditionalis II
- ik zou hebben afgekust
- jij zou hebben afgekust
- hij/zij/het zou hebben afgekust
- wij zouden hebben afgekust
- jullie zouden hebben afgekust
- zij zouden hebben afgekust
Imperatief
- jij kus af
- jullie kust af