Vervoeging van aflezen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik lees af
- jij leest af
- hij/zij/het leest af
- wij lezen af
- jullie lezen af
- zij lezen af
Indicativo presente
- yo controlo
- tú controlas
- él/ella controla
- nosotros controlamos
- vosotros controláis
- ellos/ellas controlan
Onvoltooid verleden tijd
- ik las af
- jij las af
- hij/zij/het las af
- wij lazen af
- jullie lazen af
- zij lazen af
Indefinido
- yo controlé
- tú controlaste
- él/ella controló
- nosotros controlamos
- vosotros controlasteis
- ellos/ellas controlaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgelezen
- jij hebt afgelezen
- hij/zij/het heeft afgelezen
- wij hebben afgelezen
- jullie hebben afgelezen
- zij hebben afgelezen
Pretérito perfecto compuesto
- yo he controlado
- tú has controlado
- él/ella ha controlado
- nosotros hemos controlado
- vosotros habéis controlado
- ellos/ellas han controlado
Voltooid verleden tijd
- ik had afgelezen
- jij had afgelezen
- hij/zij/het had afgelezen
- wij hadden afgelezen
- jullie hadden afgelezen
- zij hadden afgelezen
Pluscuamperfecto
- yo había controlado
- tú habías controlado
- él/ella había controlado
- nosotros habíamos controlado
- vosotros habíais controlado
- ellos/ellas habían controlado
Toekomende tijd I
- ik zal aflezen
- jij zult aflezen
- hij/zij/het zal aflezen
- wij zullen aflezen
- jullie zullen aflezen
- zij zullen aflezen
Futuro I
- yo controlaré
- tú controlarás
- él/ella controlará
- nosotros controlaremos
- vosotros controlaréis
- ellos/ellas controlarán
Toekomende tijd II
- ik zal afgelezen hebben
- jij zult afgelezen hebben
- hij/zij/het zal afgelezen hebben
- wij zullen afgelezen hebben
- jullie zullen afgelezen hebben
- zij zullen afgelezen hebben
Futuro perfecto
- yo habré controlado
- tú habrás controlado
- él/ella habrá controlado
- nosotros habremos controlado
- vosotros habréis controlado
- ellos/ellas habrán controlado
Conditionalis I
- ik zou aflezen
- jij zou aflezen
- hij/zij/het zou aflezen
- wij zouden aflezen
- jullie zouden aflezen
- zij zouden aflezen
Condicional
- yo controlaría
- tú controlarías
- él/ella controlaría
- nosotros controlaríamos
- vosotros controlaríais
- ellos/ellas controlarían
Conditionalis II
- ik zou hebben afgelezen
- jij zou hebben afgelezen
- hij/zij/het zou hebben afgelezen
- wij zouden hebben afgelezen
- jullie zouden hebben afgelezen
- zij zouden hebben afgelezen
Condicional perfecto
- yo habría controlado
- tú habrías controlado
- él/ella habría controlado
- nosotros habríamos controlado
- vosotros habríais controlado
- ellos/ellas habrían controlado
Imperatief
- jij lees af
- jullie leest af
Imperativo presente
- tú controla
- vosotros controlad