Vervoeging van aflichten
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik licht af
- jij licht af
- hij/zij/het licht af
- wij lichten af
- jullie lichten af
- zij lichten af
Onvoltooid verleden tijd
- ik lichtte af
- jij lichtte af
- hij/zij/het lichtte af
- wij lichtten af
- jullie lichtten af
- zij lichtten af
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgelicht
- jij hebt afgelicht
- hij/zij/het heeft afgelicht
- wij hebben afgelicht
- jullie hebben afgelicht
- zij hebben afgelicht
Voltooid verleden tijd
- ik had afgelicht
- jij had afgelicht
- hij/zij/het had afgelicht
- wij hadden afgelicht
- jullie hadden afgelicht
- zij hadden afgelicht
Toekomende tijd I
- ik zal aflichten
- jij zult aflichten
- hij/zij/het zal aflichten
- wij zullen aflichten
- jullie zullen aflichten
- zij zullen aflichten
Toekomende tijd II
- ik zal afgelicht hebben
- jij zult afgelicht hebben
- hij/zij/het zal afgelicht hebben
- wij zullen afgelicht hebben
- jullie zullen afgelicht hebben
- zij zullen afgelicht hebben
Conditionalis I
- ik zou aflichten
- jij zou aflichten
- hij/zij/het zou aflichten
- wij zouden aflichten
- jullie zouden aflichten
- zij zouden aflichten
Conditionalis II
- ik zou hebben afgelicht
- jij zou hebben afgelicht
- hij/zij/het zou hebben afgelicht
- wij zouden hebben afgelicht
- jullie zouden hebben afgelicht
- zij zouden hebben afgelicht
Imperatief
- jij licht af
- jullie licht af