Vervoeging van afliegen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik lieg af
- jij liegt af
- hij/zij/het liegt af
- wij liegen af
- jullie liegen af
- zij liegen af
Onvoltooid verleden tijd
- ik loog af
- jij loog af
- hij/zij/het loog af
- wij logen af
- jullie logen af
- zij logen af
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgelogen
- jij hebt afgelogen
- hij/zij/het heeft afgelogen
- wij hebben afgelogen
- jullie hebben afgelogen
- zij hebben afgelogen
Voltooid verleden tijd
- ik had afgelogen
- jij had afgelogen
- hij/zij/het had afgelogen
- wij hadden afgelogen
- jullie hadden afgelogen
- zij hadden afgelogen
Toekomende tijd I
- ik zal afliegen
- jij zult afliegen
- hij/zij/het zal afliegen
- wij zullen afliegen
- jullie zullen afliegen
- zij zullen afliegen
Toekomende tijd II
- ik zal afgelogen hebben
- jij zult afgelogen hebben
- hij/zij/het zal afgelogen hebben
- wij zullen afgelogen hebben
- jullie zullen afgelogen hebben
- zij zullen afgelogen hebben
Conditionalis I
- ik zou afliegen
- jij zou afliegen
- hij/zij/het zou afliegen
- wij zouden afliegen
- jullie zouden afliegen
- zij zouden afliegen
Conditionalis II
- ik zou hebben afgelogen
- jij zou hebben afgelogen
- hij/zij/het zou hebben afgelogen
- wij zouden hebben afgelogen
- jullie zouden hebben afgelogen
- zij zouden hebben afgelogen
Imperatief
- jij lieg af
- jullie liegt af