Vervoeging van afogen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik oog af
- jij oogt af
- hij/zij/het oogt af
- wij ogen af
- jullie ogen af
- zij ogen af
Onvoltooid verleden tijd
- ik oogde af
- jij oogde af
- hij/zij/het oogde af
- wij oogden af
- jullie oogden af
- zij oogden af
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgeöogd
- jij hebt afgeöogd
- hij/zij/het heeft afgeöogd
- wij hebben afgeöogd
- jullie hebben afgeöogd
- zij hebben afgeöogd
Voltooid verleden tijd
- ik had afgeöogd
- jij had afgeöogd
- hij/zij/het had afgeöogd
- wij hadden afgeöogd
- jullie hadden afgeöogd
- zij hadden afgeöogd
Toekomende tijd I
- ik zal afogen
- jij zult afogen
- hij/zij/het zal afogen
- wij zullen afogen
- jullie zullen afogen
- zij zullen afogen
Toekomende tijd II
- ik zal afgeöogd hebben
- jij zult afgeöogd hebben
- hij/zij/het zal afgeöogd hebben
- wij zullen afgeöogd hebben
- jullie zullen afgeöogd hebben
- zij zullen afgeöogd hebben
Conditionalis I
- ik zou afogen
- jij zou afogen
- hij/zij/het zou afogen
- wij zouden afogen
- jullie zouden afogen
- zij zouden afogen
Conditionalis II
- ik zou hebben afgeöogd
- jij zou hebben afgeöogd
- hij/zij/het zou hebben afgeöogd
- wij zouden hebben afgeöogd
- jullie zouden hebben afgeöogd
- zij zouden hebben afgeöogd
Imperatief
- jij oog af
- jullie oogt af