Vervoeging van afpassen
Onbepaalde wijs (infinitief): afpassen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik pas af
- jij past af
- hij/zij/het past af
- wij passen af
- jullie passen af
- zij passen af
Present
- I pace
- you pace
- he/she/it paces
- we pace
- you pace
- they pace
Onvoltooid verleden tijd
- ik paste af
- jij paste af
- hij/zij/het paste af
- wij pasten af
- jullie pasten af
- zij pasten af
Simple past
- I paced
- you paced
- he/she/it paced
- we paced
- you paced
- they paced
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgepast
- jij hebt afgepast
- hij/zij/het heeft afgepast
- wij hebben afgepast
- jullie hebben afgepast
- zij hebben afgepast
Present perfect
- I have paced
- you have paced
- he/she/it has paced
- we have paced
- you have paced
- they have paced
Voltooid verleden tijd
- ik had afgepast
- jij had afgepast
- hij/zij/het had afgepast
- wij hadden afgepast
- jullie hadden afgepast
- zij hadden afgepast
Past perfect
- I had paced
- you had paced
- he/she/it had paced
- we had paced
- you had paced
- they had paced
Toekomende tijd I
- ik zal afpassen
- jij zult afpassen
- hij/zij/het zal afpassen
- wij zullen afpassen
- jullie zullen afpassen
- zij zullen afpassen
Future
- I will pace
- you will pace
- he/she/it will pace
- we will pace
- you will pace
- they will pace
Toekomende tijd II
- ik zal afgepast hebben
- jij zult afgepast hebben
- hij/zij/het zal afgepast hebben
- wij zullen afgepast hebben
- jullie zullen afgepast hebben
- zij zullen afgepast hebben
Future perfect
- I will have paced
- you will have paced
- he/she/it will have paced
- we will have paced
- you will have paced
- they will have paced
Conditionalis I
- ik zou afpassen
- jij zou afpassen
- hij/zij/het zou afpassen
- wij zouden afpassen
- jullie zouden afpassen
- zij zouden afpassen
Conditional present
- I would pace
- you would pace
- he/she/it would pace
- we would pace
- you would pace
- they would pace
Conditionalis II
- ik zou hebben afgepast
- jij zou hebben afgepast
- hij/zij/het zou hebben afgepast
- wij zouden hebben afgepast
- jullie zouden hebben afgepast
- zij zouden hebben afgepast
Conditional perfect
- I would have paced
- you would have paced
- he/she/it would have paced
- we would have paced
- you would have paced
- they would have paced
Imperatief
- jij pas af
- jullie past af
Imperative
- you pace
- you pace