Vervoeging van afpingelen

Onbepaalde wijs (infinitief): afpingelen

Vertaling: to negotiate

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik pingel af
  • jij pingelt af
  • hij/zij/het pingelt af
  • wij pingelen af
  • jullie pingelen af
  • zij pingelen af

Present

  • I negotiate
  • you negotiate
  • he/she/it negotiates
  • we negotiate
  • you negotiate
  • they negotiate

Onvoltooid verleden tijd

  • ik pingelde af
  • jij pingelde af
  • hij/zij/het pingelde af
  • wij pingelden af
  • jullie pingelden af
  • zij pingelden af

Simple past

  • I negotiated
  • you negotiated
  • he/she/it negotiated
  • we negotiated
  • you negotiated
  • they negotiated

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb afgepingeld
  • jij hebt afgepingeld
  • hij/zij/het heeft afgepingeld
  • wij hebben afgepingeld
  • jullie hebben afgepingeld
  • zij hebben afgepingeld

Present perfect

  • I have negotiated
  • you have negotiated
  • he/she/it has negotiated
  • we have negotiated
  • you have negotiated
  • they have negotiated

Voltooid verleden tijd

  • ik had afgepingeld
  • jij had afgepingeld
  • hij/zij/het had afgepingeld
  • wij hadden afgepingeld
  • jullie hadden afgepingeld
  • zij hadden afgepingeld

Past perfect

  • I had negotiated
  • you had negotiated
  • he/she/it had negotiated
  • we had negotiated
  • you had negotiated
  • they had negotiated

Toekomende tijd I

  • ik zal afpingelen
  • jij zult afpingelen
  • hij/zij/het zal afpingelen
  • wij zullen afpingelen
  • jullie zullen afpingelen
  • zij zullen afpingelen

Future

  • I will negotiate
  • you will negotiate
  • he/she/it will negotiate
  • we will negotiate
  • you will negotiate
  • they will negotiate

Toekomende tijd II

  • ik zal afgepingeld hebben
  • jij zult afgepingeld hebben
  • hij/zij/het zal afgepingeld hebben
  • wij zullen afgepingeld hebben
  • jullie zullen afgepingeld hebben
  • zij zullen afgepingeld hebben

Future perfect

  • I will have negotiated
  • you will have negotiated
  • he/she/it will have negotiated
  • we will have negotiated
  • you will have negotiated
  • they will have negotiated

Conditionalis I

  • ik zou afpingelen
  • jij zou afpingelen
  • hij/zij/het zou afpingelen
  • wij zouden afpingelen
  • jullie zouden afpingelen
  • zij zouden afpingelen

Conditional present

  • I would negotiate
  • you would negotiate
  • he/she/it would negotiate
  • we would negotiate
  • you would negotiate
  • they would negotiate

Conditionalis II

  • ik zou hebben afgepingeld
  • jij zou hebben afgepingeld
  • hij/zij/het zou hebben afgepingeld
  • wij zouden hebben afgepingeld
  • jullie zouden hebben afgepingeld
  • zij zouden hebben afgepingeld

Conditional perfect

  • I would have negotiated
  • you would have negotiated
  • he/she/it would have negotiated
  • we would have negotiated
  • you would have negotiated
  • they would have negotiated

Imperatief

  • jij pingel af
  • jullie pingelt af

Imperative

  • you negotiate
  • you negotiate

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van afpingelen