Vervoeging van afplatten

Vertaling: to flatten

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik plat af
  • jij plat af
  • hij/zij/het plat af
  • wij platten af
  • jullie platten af
  • zij platten af

Present

  • I flatten
  • you flatten
  • he/she/it flattens
  • we flatten
  • you flatten
  • they flatten

Onvoltooid verleden tijd

  • ik platte af
  • jij platte af
  • hij/zij/het platte af
  • wij platten af
  • jullie platten af
  • zij platten af

Simple past

  • I flattened
  • you flattened
  • he/she/it flattened
  • we flattened
  • you flattened
  • they flattened

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb afgeplat
  • jij hebt afgeplat
  • hij/zij/het heeft afgeplat
  • wij hebben afgeplat
  • jullie hebben afgeplat
  • zij hebben afgeplat

Present perfect

  • I have flattened
  • you have flattened
  • he/she/it has flattened
  • we have flattened
  • you have flattened
  • they have flattened

Voltooid verleden tijd

  • ik had afgeplat
  • jij had afgeplat
  • hij/zij/het had afgeplat
  • wij hadden afgeplat
  • jullie hadden afgeplat
  • zij hadden afgeplat

Past perfect

  • I had flattened
  • you had flattened
  • he/she/it had flattened
  • we had flattened
  • you had flattened
  • they had flattened

Toekomende tijd I

  • ik zal afplatten
  • jij zult afplatten
  • hij/zij/het zal afplatten
  • wij zullen afplatten
  • jullie zullen afplatten
  • zij zullen afplatten

Future

  • I will flatten
  • you will flatten
  • he/she/it will flatten
  • we will flatten
  • you will flatten
  • they will flatten

Toekomende tijd II

  • ik zal afgeplat hebben
  • jij zult afgeplat hebben
  • hij/zij/het zal afgeplat hebben
  • wij zullen afgeplat hebben
  • jullie zullen afgeplat hebben
  • zij zullen afgeplat hebben

Future perfect

  • I will have flattened
  • you will have flattened
  • he/she/it will have flattened
  • we will have flattened
  • you will have flattened
  • they will have flattened

Conditionalis I

  • ik zou afplatten
  • jij zou afplatten
  • hij/zij/het zou afplatten
  • wij zouden afplatten
  • jullie zouden afplatten
  • zij zouden afplatten

Conditional present

  • I would flatten
  • you would flatten
  • he/she/it would flatten
  • we would flatten
  • you would flatten
  • they would flatten

Conditionalis II

  • ik zou hebben afgeplat
  • jij zou hebben afgeplat
  • hij/zij/het zou hebben afgeplat
  • wij zouden hebben afgeplat
  • jullie zouden hebben afgeplat
  • zij zouden hebben afgeplat

Conditional perfect

  • I would have flattened
  • you would have flattened
  • he/she/it would have flattened
  • we would have flattened
  • you would have flattened
  • they would have flattened

Imperatief

  • jij plat af
  • jullie plat af

Imperative

  • you flatten
  • you flatten

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van afplatten