Vervoeging van afraden
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik raad af
- jij raadt af
- hij/zij/het raadt af
- wij raden af
- jullie raden af
- zij raden af
Present
- I dissuade
- you dissuade
- he/she/it dissuades
- we dissuade
- you dissuade
- they dissuade
Onvoltooid verleden tijd
- ik ried af
- jij ried af
- hij/zij/het ried af
- wij rieden af
- jullie rieden af
- zij rieden af
Simple past
- I dissuaded
- you dissuaded
- he/she/it dissuaded
- we dissuaded
- you dissuaded
- they dissuaded
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgeraden
- jij hebt afgeraden
- hij/zij/het heeft afgeraden
- wij hebben afgeraden
- jullie hebben afgeraden
- zij hebben afgeraden
Present perfect
- I have dissuaded
- you have dissuaded
- he/she/it has dissuaded
- we have dissuaded
- you have dissuaded
- they have dissuaded
Voltooid verleden tijd
- ik had afgeraden
- jij had afgeraden
- hij/zij/het had afgeraden
- wij hadden afgeraden
- jullie hadden afgeraden
- zij hadden afgeraden
Past perfect
- I had dissuaded
- you had dissuaded
- he/she/it had dissuaded
- we had dissuaded
- you had dissuaded
- they had dissuaded
Toekomende tijd I
- ik zal afraden
- jij zult afraden
- hij/zij/het zal afraden
- wij zullen afraden
- jullie zullen afraden
- zij zullen afraden
Future
- I will dissuade
- you will dissuade
- he/she/it will dissuade
- we will dissuade
- you will dissuade
- they will dissuade
Toekomende tijd II
- ik zal afgeraden hebben
- jij zult afgeraden hebben
- hij/zij/het zal afgeraden hebben
- wij zullen afgeraden hebben
- jullie zullen afgeraden hebben
- zij zullen afgeraden hebben
Future perfect
- I will have dissuaded
- you will have dissuaded
- he/she/it will have dissuaded
- we will have dissuaded
- you will have dissuaded
- they will have dissuaded
Conditionalis I
- ik zou afraden
- jij zou afraden
- hij/zij/het zou afraden
- wij zouden afraden
- jullie zouden afraden
- zij zouden afraden
Conditional present
- I would dissuade
- you would dissuade
- he/she/it would dissuade
- we would dissuade
- you would dissuade
- they would dissuade
Conditionalis II
- ik zou hebben afgeraden
- jij zou hebben afgeraden
- hij/zij/het zou hebben afgeraden
- wij zouden hebben afgeraden
- jullie zouden hebben afgeraden
- zij zouden hebben afgeraden
Conditional perfect
- I would have dissuaded
- you would have dissuaded
- he/she/it would have dissuaded
- we would have dissuaded
- you would have dissuaded
- they would have dissuaded
Imperatief
- jij raad af
- jullie raadt af
Imperative
- you dissuade
- you dissuade