Vervoeging van afremmen
Onbepaalde wijs (infinitief): afremmen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik rem af
- jij remt af
- hij/zij/het remt af
- wij remmen af
- jullie remmen af
- zij remmen af
Indicativo presente
- yo enfreno
- tú enfrenas
- él/ella enfrena
- nosotros enfrenamos
- vosotros enfrenáis
- ellos/ellas enfrenan
Onvoltooid verleden tijd
- ik remde af
- jij remde af
- hij/zij/het remde af
- wij remden af
- jullie remden af
- zij remden af
Indefinido
- yo enfrené
- tú enfrenaste
- él/ella enfrenó
- nosotros enfrenamos
- vosotros enfrenasteis
- ellos/ellas enfrenaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgeremd
- jij hebt afgeremd
- hij/zij/het heeft afgeremd
- wij hebben afgeremd
- jullie hebben afgeremd
- zij hebben afgeremd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he enfrenado
- tú has enfrenado
- él/ella ha enfrenado
- nosotros hemos enfrenado
- vosotros habéis enfrenado
- ellos/ellas han enfrenado
Voltooid verleden tijd
- ik had afgeremd
- jij had afgeremd
- hij/zij/het had afgeremd
- wij hadden afgeremd
- jullie hadden afgeremd
- zij hadden afgeremd
Pluscuamperfecto
- yo había enfrenado
- tú habías enfrenado
- él/ella había enfrenado
- nosotros habíamos enfrenado
- vosotros habíais enfrenado
- ellos/ellas habían enfrenado
Toekomende tijd I
- ik zal afremmen
- jij zult afremmen
- hij/zij/het zal afremmen
- wij zullen afremmen
- jullie zullen afremmen
- zij zullen afremmen
Futuro I
- yo enfrenaré
- tú enfrenarás
- él/ella enfrenará
- nosotros enfrenaremos
- vosotros enfrenaréis
- ellos/ellas enfrenarán
Toekomende tijd II
- ik zal afgeremd hebben
- jij zult afgeremd hebben
- hij/zij/het zal afgeremd hebben
- wij zullen afgeremd hebben
- jullie zullen afgeremd hebben
- zij zullen afgeremd hebben
Futuro perfecto
- yo habré enfrenado
- tú habrás enfrenado
- él/ella habrá enfrenado
- nosotros habremos enfrenado
- vosotros habréis enfrenado
- ellos/ellas habrán enfrenado
Conditionalis I
- ik zou afremmen
- jij zou afremmen
- hij/zij/het zou afremmen
- wij zouden afremmen
- jullie zouden afremmen
- zij zouden afremmen
Condicional
- yo enfrenaría
- tú enfrenarías
- él/ella enfrenaría
- nosotros enfrenaríamos
- vosotros enfrenaríais
- ellos/ellas enfrenarían
Conditionalis II
- ik zou hebben afgeremd
- jij zou hebben afgeremd
- hij/zij/het zou hebben afgeremd
- wij zouden hebben afgeremd
- jullie zouden hebben afgeremd
- zij zouden hebben afgeremd
Condicional perfecto
- yo habría enfrenado
- tú habrías enfrenado
- él/ella habría enfrenado
- nosotros habríamos enfrenado
- vosotros habríais enfrenado
- ellos/ellas habrían enfrenado
Imperatief
- jij rem af
- jullie remt af
Imperativo presente
- tú enfrena
- vosotros enfrenad