Vervoeging van afruien

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het ruit af
    • zij ruien af
  • Onvoltooid verleden tijd

    • hij/zij/het ruide af
    • zij ruiden af
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het heeft afgeruid
    • zij hebben afgeruid
  • Voltooid verleden tijd

    • hij/zij/het had afgeruid
    • zij hadden afgeruid
  • Toekomende tijd I

    • hij/zij/het zal afruien
    • zij zult afruien
  • Toekomende tijd II

    • hij/zij/het zal afgeruid hebben
    • zij zult afgeruid hebben
  • Conditionalis I

    • hij/zij/het zal afruien
    • zij zullen afruien
  • Conditionalis II

    • hij/zij/het zal hebben afgeruid
    • zij zullen hebben afgeruid