Vervoeging van afruilen
Onbepaalde wijs (infinitief): afruilen
Er is helaas geen Engelse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ruil af
- jij ruilt af
- hij/zij/het ruilt af
- wij ruilen af
- jullie ruilen af
- zij ruilen af
Onvoltooid verleden tijd
- ik ruilde af
- jij ruilde af
- hij/zij/het ruilde af
- wij ruilden af
- jullie ruilden af
- zij ruilden af
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgeruild
- jij hebt afgeruild
- hij/zij/het heeft afgeruild
- wij hebben afgeruild
- jullie hebben afgeruild
- zij hebben afgeruild
Voltooid verleden tijd
- ik had afgeruild
- jij had afgeruild
- hij/zij/het had afgeruild
- wij hadden afgeruild
- jullie hadden afgeruild
- zij hadden afgeruild
Toekomende tijd I
- ik zal afruilen
- jij zult afruilen
- hij/zij/het zal afruilen
- wij zullen afruilen
- jullie zullen afruilen
- zij zullen afruilen
Toekomende tijd II
- ik zal afgeruild hebben
- jij zult afgeruild hebben
- hij/zij/het zal afgeruild hebben
- wij zullen afgeruild hebben
- jullie zullen afgeruild hebben
- zij zullen afgeruild hebben
Conditionalis I
- ik zou afruilen
- jij zou afruilen
- hij/zij/het zou afruilen
- wij zouden afruilen
- jullie zouden afruilen
- zij zouden afruilen
Conditionalis II
- ik zou hebben afgeruild
- jij zou hebben afgeruild
- hij/zij/het zou hebben afgeruild
- wij zouden hebben afgeruild
- jullie zouden hebben afgeruild
- zij zouden hebben afgeruild
Imperatief
- jij ruil af
- jullie ruilt af