Vervoeging van afschatten
Onbepaalde wijs (infinitief): afschatten
Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik schat af
- jij schat af
- hij/zij/het schat af
- wij schatten af
- jullie schatten af
- zij schatten af
Onvoltooid verleden tijd
- ik schatte af
- jij schatte af
- hij/zij/het schatte af
- wij schatten af
- jullie schatten af
- zij schatten af
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgeschat
- jij hebt afgeschat
- hij/zij/het heeft afgeschat
- wij hebben afgeschat
- jullie hebben afgeschat
- zij hebben afgeschat
Voltooid verleden tijd
- ik had afgeschat
- jij had afgeschat
- hij/zij/het had afgeschat
- wij hadden afgeschat
- jullie hadden afgeschat
- zij hadden afgeschat
Toekomende tijd I
- ik zal afschatten
- jij zult afschatten
- hij/zij/het zal afschatten
- wij zullen afschatten
- jullie zullen afschatten
- zij zullen afschatten
Toekomende tijd II
- ik zal afgeschat hebben
- jij zult afgeschat hebben
- hij/zij/het zal afgeschat hebben
- wij zullen afgeschat hebben
- jullie zullen afgeschat hebben
- zij zullen afgeschat hebben
Conditionalis I
- ik zou afschatten
- jij zou afschatten
- hij/zij/het zou afschatten
- wij zouden afschatten
- jullie zouden afschatten
- zij zouden afschatten
Conditionalis II
- ik zou hebben afgeschat
- jij zou hebben afgeschat
- hij/zij/het zou hebben afgeschat
- wij zouden hebben afgeschat
- jullie zouden hebben afgeschat
- zij zouden hebben afgeschat
Imperatief
- jij schat af
- jullie schat af