Vervoeging van afschermen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik scherm af
- jij schermt af
- hij/zij/het schermt af
- wij schermen af
- jullie schermen af
- zij schermen af
Onvoltooid verleden tijd
- ik schermde af
- jij schermde af
- hij/zij/het schermde af
- wij schermden af
- jullie schermden af
- zij schermden af
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgeschermd
- jij hebt afgeschermd
- hij/zij/het heeft afgeschermd
- wij hebben afgeschermd
- jullie hebben afgeschermd
- zij hebben afgeschermd
Voltooid verleden tijd
- ik had afgeschermd
- jij had afgeschermd
- hij/zij/het had afgeschermd
- wij hadden afgeschermd
- jullie hadden afgeschermd
- zij hadden afgeschermd
Toekomende tijd I
- ik zal afschermen
- jij zult afschermen
- hij/zij/het zal afschermen
- wij zullen afschermen
- jullie zullen afschermen
- zij zullen afschermen
Toekomende tijd II
- ik zal afgeschermd hebben
- jij zult afgeschermd hebben
- hij/zij/het zal afgeschermd hebben
- wij zullen afgeschermd hebben
- jullie zullen afgeschermd hebben
- zij zullen afgeschermd hebben
Conditionalis I
- ik zou afschermen
- jij zou afschermen
- hij/zij/het zou afschermen
- wij zouden afschermen
- jullie zouden afschermen
- zij zouden afschermen
Conditionalis II
- ik zou hebben afgeschermd
- jij zou hebben afgeschermd
- hij/zij/het zou hebben afgeschermd
- wij zouden hebben afgeschermd
- jullie zouden hebben afgeschermd
- zij zouden hebben afgeschermd
Imperatief
- jij scherm af
- jullie schermt af