Vervoeging van afschilderen
Onbepaalde wijs (infinitief): afschilderen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik schilder af
- jij schildert af
- hij/zij/het schildert af
- wij schilderen af
- jullie schilderen af
- zij schilderen af
Présent
- je dépeins
- tu dépeins
- il/elle dépeint
- nous dépeignons
- vous dépeignez
- ils/elles dépeignent
Onvoltooid verleden tijd
- ik schilderde af
- jij schilderde af
- hij/zij/het schilderde af
- wij schilderden af
- jullie schilderden af
- zij schilderden af
Indicatif imparfait
- je dépeignais
- tu dépeignais
- il/elle dépeignait
- nous dépeignions
- vous dépeigniez
- ils/elles dépeignaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgeschilderd
- jij hebt afgeschilderd
- hij/zij/het heeft afgeschilderd
- wij hebben afgeschilderd
- jullie hebben afgeschilderd
- zij hebben afgeschilderd
Indicatif passé composé
- j'ai dépeint
- tu as dépeint
- il/elle a dépeint
- nous avons dépeint
- vous avez dépeint
- ils/elles ont dépeint
Voltooid verleden tijd
- ik had afgeschilderd
- jij had afgeschilderd
- hij/zij/het had afgeschilderd
- wij hadden afgeschilderd
- jullie hadden afgeschilderd
- zij hadden afgeschilderd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais dépeint
- tu avais dépeint
- il/elle avait dépeint
- nous avions dépeint
- vous aviez dépeint
- ils/elles avaient dépeint
Toekomende tijd I
- ik zal afschilderen
- jij zult afschilderen
- hij/zij/het zal afschilderen
- wij zullen afschilderen
- jullie zullen afschilderen
- zij zullen afschilderen
Indicatif futur
- je dépeindrai
- tu dépeindras
- il/elle dépeindra
- nous dépeindrons
- vous dépeindrez
- ils/elles dépeindront
Toekomende tijd II
- ik zal afgeschilderd hebben
- jij zult afgeschilderd hebben
- hij/zij/het zal afgeschilderd hebben
- wij zullen afgeschilderd hebben
- jullie zullen afgeschilderd hebben
- zij zullen afgeschilderd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai dépeint
- tu auras dépeint
- il/elle aura dépeint
- nous aurons dépeint
- vous aurez dépeint
- ils/elles auront dépeint
Conditionalis I
- ik zou afschilderen
- jij zou afschilderen
- hij/zij/het zou afschilderen
- wij zouden afschilderen
- jullie zouden afschilderen
- zij zouden afschilderen
Conditionnel présent
- je dépeindrais
- tu dépeindrais
- il/elle dépeindrait
- nous dépeindrions
- vous dépeindriez
- ils/elles dépeindraient
Conditionalis II
- ik zou hebben afgeschilderd
- jij zou hebben afgeschilderd
- hij/zij/het zou hebben afgeschilderd
- wij zouden hebben afgeschilderd
- jullie zouden hebben afgeschilderd
- zij zouden hebben afgeschilderd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais dépeint
- tu aurais dépeint
- il/elle aurait dépeint
- nous aurions dépeint
- vous auriez dépeint
- ils/elles auraient dépeint
Imperatief
- jij schilder af
- jullie schildert af
Impératif
- tu dépeins
- vous dépeignez