Vervoeging van afslaan

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik sla af
    • jij slaat af
    • hij/zij/het slaat af
    • wij slaan af
    • jullie slaan af
    • zij slaan af
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik sloeg af
    • jij sloeg af
    • hij/zij/het sloeg af
    • wij sloegen af
    • jullie sloegen af
    • zij sloegen af
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb afgeslagen
    • jij hebt afgeslagen
    • hij/zij/het heeft afgeslagen
    • wij hebben afgeslagen
    • jullie hebben afgeslagen
    • zij hebben afgeslagen
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had afgeslagen
    • jij had afgeslagen
    • hij/zij/het had afgeslagen
    • wij hadden afgeslagen
    • jullie hadden afgeslagen
    • zij hadden afgeslagen
  • Toekomende tijd I

    • ik zal afslaan
    • jij zult afslaan
    • hij/zij/het zal afslaan
    • wij zullen afslaan
    • jullie zullen afslaan
    • zij zullen afslaan
  • Toekomende tijd II

    • ik zal afgeslagen hebben
    • jij zult afgeslagen hebben
    • hij/zij/het zal afgeslagen hebben
    • wij zullen afgeslagen hebben
    • jullie zullen afgeslagen hebben
    • zij zullen afgeslagen hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou afslaan
    • jij zou afslaan
    • hij/zij/het zou afslaan
    • wij zouden afslaan
    • jullie zouden afslaan
    • zij zouden afslaan
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben afgeslagen
    • jij zou hebben afgeslagen
    • hij/zij/het zou hebben afgeslagen
    • wij zouden hebben afgeslagen
    • jullie zouden hebben afgeslagen
    • zij zouden hebben afgeslagen
  • Imperatief

    • jij sla af
    • jullie slaat af

Verwijzingen

Bekijk 8 definitie(s) van afslaan