Vervoeging van afslechten
Onbepaalde wijs (infinitief): afslechten
Er is helaas geen Engelse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik slecht af
- jij slecht af
- hij/zij/het slecht af
- wij slechten af
- jullie slechten af
- zij slechten af
Onvoltooid verleden tijd
- ik slechtte af
- jij slechtte af
- hij/zij/het slechtte af
- wij slechtten af
- jullie slechtten af
- zij slechtten af
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgeslecht
- jij hebt afgeslecht
- hij/zij/het heeft afgeslecht
- wij hebben afgeslecht
- jullie hebben afgeslecht
- zij hebben afgeslecht
Voltooid verleden tijd
- ik had afgeslecht
- jij had afgeslecht
- hij/zij/het had afgeslecht
- wij hadden afgeslecht
- jullie hadden afgeslecht
- zij hadden afgeslecht
Toekomende tijd I
- ik zal afslechten
- jij zult afslechten
- hij/zij/het zal afslechten
- wij zullen afslechten
- jullie zullen afslechten
- zij zullen afslechten
Toekomende tijd II
- ik zal afgeslecht hebben
- jij zult afgeslecht hebben
- hij/zij/het zal afgeslecht hebben
- wij zullen afgeslecht hebben
- jullie zullen afgeslecht hebben
- zij zullen afgeslecht hebben
Conditionalis I
- ik zou afslechten
- jij zou afslechten
- hij/zij/het zou afslechten
- wij zouden afslechten
- jullie zouden afslechten
- zij zouden afslechten
Conditionalis II
- ik zou hebben afgeslecht
- jij zou hebben afgeslecht
- hij/zij/het zou hebben afgeslecht
- wij zouden hebben afgeslecht
- jullie zouden hebben afgeslecht
- zij zouden hebben afgeslecht
Imperatief
- jij slecht af
- jullie slecht af