Vervoeging van afsmeken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik smeek af
    • jij smeekt af
    • hij/zij/het smeekt af
    • wij smeken af
    • jullie smeken af
    • zij smeken af
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik smeekte af
    • jij smeekte af
    • hij/zij/het smeekte af
    • wij smeekten af
    • jullie smeekten af
    • zij smeekten af
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb afgesmeekt
    • jij hebt afgesmeekt
    • hij/zij/het heeft afgesmeekt
    • wij hebben afgesmeekt
    • jullie hebben afgesmeekt
    • zij hebben afgesmeekt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had afgesmeekt
    • jij had afgesmeekt
    • hij/zij/het had afgesmeekt
    • wij hadden afgesmeekt
    • jullie hadden afgesmeekt
    • zij hadden afgesmeekt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal afsmeken
    • jij zult afsmeken
    • hij/zij/het zal afsmeken
    • wij zullen afsmeken
    • jullie zullen afsmeken
    • zij zullen afsmeken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal afgesmeekt hebben
    • jij zult afgesmeekt hebben
    • hij/zij/het zal afgesmeekt hebben
    • wij zullen afgesmeekt hebben
    • jullie zullen afgesmeekt hebben
    • zij zullen afgesmeekt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou afsmeken
    • jij zou afsmeken
    • hij/zij/het zou afsmeken
    • wij zouden afsmeken
    • jullie zouden afsmeken
    • zij zouden afsmeken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben afgesmeekt
    • jij zou hebben afgesmeekt
    • hij/zij/het zou hebben afgesmeekt
    • wij zouden hebben afgesmeekt
    • jullie zouden hebben afgesmeekt
    • zij zouden hebben afgesmeekt
  • Imperatief

    • jij smeek af
    • jullie smeekt af

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van afsmeken