Vervoeging van afstropen
Onbepaalde wijs (infinitief): afstropen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik stroop af
- jij stroopt af
- hij/zij/het stroopt af
- wij stropen af
- jullie stropen af
- zij stropen af
Indicativo presente
- yo despojo
- tú despojas
- él/ella despoja
- nosotros despojamos
- vosotros despojáis
- ellos/ellas despojan
Onvoltooid verleden tijd
- ik stroopte af
- jij stroopte af
- hij/zij/het stroopte af
- wij stroopten af
- jullie stroopten af
- zij stroopten af
Indefinido
- yo despojé
- tú despojaste
- él/ella despojó
- nosotros despojamos
- vosotros despojasteis
- ellos/ellas despojaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgestroopt
- jij hebt afgestroopt
- hij/zij/het heeft afgestroopt
- wij hebben afgestroopt
- jullie hebben afgestroopt
- zij hebben afgestroopt
Pretérito perfecto compuesto
- yo he despojado
- tú has despojado
- él/ella ha despojado
- nosotros hemos despojado
- vosotros habéis despojado
- ellos/ellas han despojado
Voltooid verleden tijd
- ik had afgestroopt
- jij had afgestroopt
- hij/zij/het had afgestroopt
- wij hadden afgestroopt
- jullie hadden afgestroopt
- zij hadden afgestroopt
Pluscuamperfecto
- yo había despojado
- tú habías despojado
- él/ella había despojado
- nosotros habíamos despojado
- vosotros habíais despojado
- ellos/ellas habían despojado
Toekomende tijd I
- ik zal afstropen
- jij zult afstropen
- hij/zij/het zal afstropen
- wij zullen afstropen
- jullie zullen afstropen
- zij zullen afstropen
Futuro I
- yo despojaré
- tú despojarás
- él/ella despojará
- nosotros despojaremos
- vosotros despojaréis
- ellos/ellas despojarán
Toekomende tijd II
- ik zal afgestroopt hebben
- jij zult afgestroopt hebben
- hij/zij/het zal afgestroopt hebben
- wij zullen afgestroopt hebben
- jullie zullen afgestroopt hebben
- zij zullen afgestroopt hebben
Futuro perfecto
- yo habré despojado
- tú habrás despojado
- él/ella habrá despojado
- nosotros habremos despojado
- vosotros habréis despojado
- ellos/ellas habrán despojado
Conditionalis I
- ik zou afstropen
- jij zou afstropen
- hij/zij/het zou afstropen
- wij zouden afstropen
- jullie zouden afstropen
- zij zouden afstropen
Condicional
- yo despojaría
- tú despojarías
- él/ella despojaría
- nosotros despojaríamos
- vosotros despojaríais
- ellos/ellas despojarían
Conditionalis II
- ik zou hebben afgestroopt
- jij zou hebben afgestroopt
- hij/zij/het zou hebben afgestroopt
- wij zouden hebben afgestroopt
- jullie zouden hebben afgestroopt
- zij zouden hebben afgestroopt
Condicional perfecto
- yo habría despojado
- tú habrías despojado
- él/ella habría despojado
- nosotros habríamos despojado
- vosotros habríais despojado
- ellos/ellas habrían despojado
Imperatief
- jij stroop af
- jullie stroopt af
Imperativo presente
- tú despoja
- vosotros despojad