Vervoeging van aftrainen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik train af
    • jij traint af
    • hij/zij/het traint af
    • wij trainen af
    • jullie trainen af
    • zij trainen af
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik trainde af
    • jij trainde af
    • hij/zij/het trainde af
    • wij trainden af
    • jullie trainden af
    • zij trainden af
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb afgetraind
    • jij hebt afgetraind
    • hij/zij/het heeft afgetraind
    • wij hebben afgetraind
    • jullie hebben afgetraind
    • zij hebben afgetraind
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had afgetraind
    • jij had afgetraind
    • hij/zij/het had afgetraind
    • wij hadden afgetraind
    • jullie hadden afgetraind
    • zij hadden afgetraind
  • Toekomende tijd I

    • ik zal aftrainen
    • jij zult aftrainen
    • hij/zij/het zal aftrainen
    • wij zullen aftrainen
    • jullie zullen aftrainen
    • zij zullen aftrainen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal afgetraind hebben
    • jij zult afgetraind hebben
    • hij/zij/het zal afgetraind hebben
    • wij zullen afgetraind hebben
    • jullie zullen afgetraind hebben
    • zij zullen afgetraind hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou aftrainen
    • jij zou aftrainen
    • hij/zij/het zou aftrainen
    • wij zouden aftrainen
    • jullie zouden aftrainen
    • zij zouden aftrainen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben afgetraind
    • jij zou hebben afgetraind
    • hij/zij/het zou hebben afgetraind
    • wij zouden hebben afgetraind
    • jullie zouden hebben afgetraind
    • zij zouden hebben afgetraind
  • Imperatief

    • jij train af
    • jullie traint af