Vervoeging van afvoegen
Onbepaalde wijs (infinitief): afvoegen
Er is helaas geen Franse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik voeg af
- jij voegt af
- hij/zij/het voegt af
- wij voegen af
- jullie voegen af
- zij voegen af
Onvoltooid verleden tijd
- ik voegde af
- jij voegde af
- hij/zij/het voegde af
- wij voegden af
- jullie voegden af
- zij voegden af
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgevoegd
- jij hebt afgevoegd
- hij/zij/het heeft afgevoegd
- wij hebben afgevoegd
- jullie hebben afgevoegd
- zij hebben afgevoegd
Voltooid verleden tijd
- ik had afgevoegd
- jij had afgevoegd
- hij/zij/het had afgevoegd
- wij hadden afgevoegd
- jullie hadden afgevoegd
- zij hadden afgevoegd
Toekomende tijd I
- ik zal afvoegen
- jij zult afvoegen
- hij/zij/het zal afvoegen
- wij zullen afvoegen
- jullie zullen afvoegen
- zij zullen afvoegen
Toekomende tijd II
- ik zal afgevoegd hebben
- jij zult afgevoegd hebben
- hij/zij/het zal afgevoegd hebben
- wij zullen afgevoegd hebben
- jullie zullen afgevoegd hebben
- zij zullen afgevoegd hebben
Conditionalis I
- ik zou afvoegen
- jij zou afvoegen
- hij/zij/het zou afvoegen
- wij zouden afvoegen
- jullie zouden afvoegen
- zij zouden afvoegen
Conditionalis II
- ik zou hebben afgevoegd
- jij zou hebben afgevoegd
- hij/zij/het zou hebben afgevoegd
- wij zouden hebben afgevoegd
- jullie zouden hebben afgevoegd
- zij zouden hebben afgevoegd
Imperatief
- jij voeg af
- jullie voegt af