Vervoeging van afvuren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik vuur af
    • jij vuurt af
    • hij/zij/het vuurt af
    • wij vuren af
    • jullie vuren af
    • zij vuren af
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik vuurde af
    • jij vuurde af
    • hij/zij/het vuurde af
    • wij vuurden af
    • jullie vuurden af
    • zij vuurden af
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb afgevuurd
    • jij hebt afgevuurd
    • hij/zij/het heeft afgevuurd
    • wij hebben afgevuurd
    • jullie hebben afgevuurd
    • zij hebben afgevuurd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had afgevuurd
    • jij had afgevuurd
    • hij/zij/het had afgevuurd
    • wij hadden afgevuurd
    • jullie hadden afgevuurd
    • zij hadden afgevuurd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal afvuren
    • jij zult afvuren
    • hij/zij/het zal afvuren
    • wij zullen afvuren
    • jullie zullen afvuren
    • zij zullen afvuren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal afgevuurd hebben
    • jij zult afgevuurd hebben
    • hij/zij/het zal afgevuurd hebben
    • wij zullen afgevuurd hebben
    • jullie zullen afgevuurd hebben
    • zij zullen afgevuurd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou afvuren
    • jij zou afvuren
    • hij/zij/het zou afvuren
    • wij zouden afvuren
    • jullie zouden afvuren
    • zij zouden afvuren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben afgevuurd
    • jij zou hebben afgevuurd
    • hij/zij/het zou hebben afgevuurd
    • wij zouden hebben afgevuurd
    • jullie zouden hebben afgevuurd
    • zij zouden hebben afgevuurd
  • Imperatief

    • jij vuur af
    • jullie vuurt af

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van afvuren