Vervoeging van afwegen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik weeg af
    • jij weegt af
    • hij/zij/het weegt af
    • wij wegen af
    • jullie wegen af
    • zij wegen af
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik woog af
    • jij woog af
    • hij/zij/het woog af
    • wij wogen af
    • jullie wogen af
    • zij wogen af
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb afgewogen
    • jij hebt afgewogen
    • hij/zij/het heeft afgewogen
    • wij hebben afgewogen
    • jullie hebben afgewogen
    • zij hebben afgewogen
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had afgewogen
    • jij had afgewogen
    • hij/zij/het had afgewogen
    • wij hadden afgewogen
    • jullie hadden afgewogen
    • zij hadden afgewogen
  • Toekomende tijd I

    • ik zal afwegen
    • jij zult afwegen
    • hij/zij/het zal afwegen
    • wij zullen afwegen
    • jullie zullen afwegen
    • zij zullen afwegen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal afgewogen hebben
    • jij zult afgewogen hebben
    • hij/zij/het zal afgewogen hebben
    • wij zullen afgewogen hebben
    • jullie zullen afgewogen hebben
    • zij zullen afgewogen hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou afwegen
    • jij zou afwegen
    • hij/zij/het zou afwegen
    • wij zouden afwegen
    • jullie zouden afwegen
    • zij zouden afwegen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben afgewogen
    • jij zou hebben afgewogen
    • hij/zij/het zou hebben afgewogen
    • wij zouden hebben afgewogen
    • jullie zouden hebben afgewogen
    • zij zouden hebben afgewogen
  • Imperatief

    • jij weeg af
    • jullie weegt af

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van afwegen