Vervoeging van afwennen
Onbepaalde wijs (infinitief): afwennen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik wen af
- jij went af
- hij/zij/het went af
- wij wennen af
- jullie wennen af
- zij wennen af
Indicativo presente
- yo desacostumbro
- tú desacostumbras
- él/ella desacostumbra
- nosotros desacostumbramos
- vosotros desacostumbráis
- ellos/ellas desacostumbran
Onvoltooid verleden tijd
- ik wende af
- jij wende af
- hij/zij/het wende af
- wij wenden af
- jullie wenden af
- zij wenden af
Indefinido
- yo desacostumbré
- tú desacostumbraste
- él/ella desacostumbró
- nosotros desacostumbramos
- vosotros desacostumbrasteis
- ellos/ellas desacostumbraron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgewend
- jij hebt afgewend
- hij/zij/het heeft afgewend
- wij hebben afgewend
- jullie hebben afgewend
- zij hebben afgewend
Pretérito perfecto compuesto
- yo he desacostumbrado
- tú has desacostumbrado
- él/ella ha desacostumbrado
- nosotros hemos desacostumbrado
- vosotros habéis desacostumbrado
- ellos/ellas han desacostumbrado
Voltooid verleden tijd
- ik had afgewend
- jij had afgewend
- hij/zij/het had afgewend
- wij hadden afgewend
- jullie hadden afgewend
- zij hadden afgewend
Pluscuamperfecto
- yo había desacostumbrado
- tú habías desacostumbrado
- él/ella había desacostumbrado
- nosotros habíamos desacostumbrado
- vosotros habíais desacostumbrado
- ellos/ellas habían desacostumbrado
Toekomende tijd I
- ik zal afwennen
- jij zult afwennen
- hij/zij/het zal afwennen
- wij zullen afwennen
- jullie zullen afwennen
- zij zullen afwennen
Futuro I
- yo desacostumbraré
- tú desacostumbrarás
- él/ella desacostumbrará
- nosotros desacostumbraremos
- vosotros desacostumbraréis
- ellos/ellas desacostumbrarán
Toekomende tijd II
- ik zal afgewend hebben
- jij zult afgewend hebben
- hij/zij/het zal afgewend hebben
- wij zullen afgewend hebben
- jullie zullen afgewend hebben
- zij zullen afgewend hebben
Futuro perfecto
- yo habré desacostumbrado
- tú habrás desacostumbrado
- él/ella habrá desacostumbrado
- nosotros habremos desacostumbrado
- vosotros habréis desacostumbrado
- ellos/ellas habrán desacostumbrado
Conditionalis I
- ik zou afwennen
- jij zou afwennen
- hij/zij/het zou afwennen
- wij zouden afwennen
- jullie zouden afwennen
- zij zouden afwennen
Condicional
- yo desacostumbraría
- tú desacostumbrarías
- él/ella desacostumbraría
- nosotros desacostumbraríamos
- vosotros desacostumbraríais
- ellos/ellas desacostumbrarían
Conditionalis II
- ik zou hebben afgewend
- jij zou hebben afgewend
- hij/zij/het zou hebben afgewend
- wij zouden hebben afgewend
- jullie zouden hebben afgewend
- zij zouden hebben afgewend
Condicional perfecto
- yo habría desacostumbrado
- tú habrías desacostumbrado
- él/ella habría desacostumbrado
- nosotros habríamos desacostumbrado
- vosotros habríais desacostumbrado
- ellos/ellas habrían desacostumbrado
Imperatief
- jij wen af
- jullie went af
Imperativo presente
- tú desacostumbra
- vosotros desacostumbrad