Vervoeging van afwissen

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik wis af
  • jij wist af
  • hij/zij/het wist af
  • wij wissen af
  • jullie wissen af
  • zij wissen af

Indicativo presente

  • yo enjugo
  • enjugas
  • él/ella enjuga
  • nosotros enjugamos
  • vosotros enjugáis
  • ellos/ellas enjugan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik wiste af
  • jij wiste af
  • hij/zij/het wiste af
  • wij wisten af
  • jullie wisten af
  • zij wisten af

Indefinido

  • yo enjugué
  • enjugaste
  • él/ella enjugó
  • nosotros enjugamos
  • vosotros enjugasteis
  • ellos/ellas enjugaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb afgewist
  • jij hebt afgewist
  • hij/zij/het heeft afgewist
  • wij hebben afgewist
  • jullie hebben afgewist
  • zij hebben afgewist

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he enjugado
  • has enjugado
  • él/ella ha enjugado
  • nosotros hemos enjugado
  • vosotros habéis enjugado
  • ellos/ellas han enjugado

Voltooid verleden tijd

  • ik had afgewist
  • jij had afgewist
  • hij/zij/het had afgewist
  • wij hadden afgewist
  • jullie hadden afgewist
  • zij hadden afgewist

Pluscuamperfecto

  • yo había enjugado
  • habías enjugado
  • él/ella había enjugado
  • nosotros habíamos enjugado
  • vosotros habíais enjugado
  • ellos/ellas habían enjugado

Toekomende tijd I

  • ik zal afwissen
  • jij zult afwissen
  • hij/zij/het zal afwissen
  • wij zullen afwissen
  • jullie zullen afwissen
  • zij zullen afwissen

Futuro I

  • yo enjugaré
  • enjugarás
  • él/ella enjugará
  • nosotros enjugaremos
  • vosotros enjugaréis
  • ellos/ellas enjugarán

Toekomende tijd II

  • ik zal afgewist hebben
  • jij zult afgewist hebben
  • hij/zij/het zal afgewist hebben
  • wij zullen afgewist hebben
  • jullie zullen afgewist hebben
  • zij zullen afgewist hebben

Futuro perfecto

  • yo habré enjugado
  • habrás enjugado
  • él/ella habrá enjugado
  • nosotros habremos enjugado
  • vosotros habréis enjugado
  • ellos/ellas habrán enjugado

Conditionalis I

  • ik zou afwissen
  • jij zou afwissen
  • hij/zij/het zou afwissen
  • wij zouden afwissen
  • jullie zouden afwissen
  • zij zouden afwissen

Condicional

  • yo enjugaría
  • enjugarías
  • él/ella enjugaría
  • nosotros enjugaríamos
  • vosotros enjugaríais
  • ellos/ellas enjugarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben afgewist
  • jij zou hebben afgewist
  • hij/zij/het zou hebben afgewist
  • wij zouden hebben afgewist
  • jullie zouden hebben afgewist
  • zij zouden hebben afgewist

Condicional perfecto

  • yo habría enjugado
  • habrías enjugado
  • él/ella habría enjugado
  • nosotros habríamos enjugado
  • vosotros habríais enjugado
  • ellos/ellas habrían enjugado

Imperatief

  • jij wis af
  • jullie wist af

Imperativo presente

  • enjuga
  • vosotros enjugad

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van afwissen