Vervoeging van afzetten

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik zet af
    • jij zet af
    • hij/zij/het zet af
    • wij zetten af
    • jullie zetten af
    • zij zetten af
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik zette af
    • jij zette af
    • hij/zij/het zette af
    • wij zetten af
    • jullie zetten af
    • zij zetten af
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb afgezet
    • jij hebt afgezet
    • hij/zij/het heeft afgezet
    • wij hebben afgezet
    • jullie hebben afgezet
    • zij hebben afgezet
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had afgezet
    • jij had afgezet
    • hij/zij/het had afgezet
    • wij hadden afgezet
    • jullie hadden afgezet
    • zij hadden afgezet
  • Toekomende tijd I

    • ik zal afzetten
    • jij zult afzetten
    • hij/zij/het zal afzetten
    • wij zullen afzetten
    • jullie zullen afzetten
    • zij zullen afzetten
  • Toekomende tijd II

    • ik zal afgezet hebben
    • jij zult afgezet hebben
    • hij/zij/het zal afgezet hebben
    • wij zullen afgezet hebben
    • jullie zullen afgezet hebben
    • zij zullen afgezet hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou afzetten
    • jij zou afzetten
    • hij/zij/het zou afzetten
    • wij zouden afzetten
    • jullie zouden afzetten
    • zij zouden afzetten
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben afgezet
    • jij zou hebben afgezet
    • hij/zij/het zou hebben afgezet
    • wij zouden hebben afgezet
    • jullie zouden hebben afgezet
    • zij zouden hebben afgezet
  • Imperatief

    • jij zet af
    • jullie zet af

Verwijzingen

Bekijk 17 definitie(s) van afzetten