Vervoeging van afzinken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik zink af
    • jij zinkt af
    • hij/zij/het zinkt af
    • wij zinken af
    • jullie zinken af
    • zij zinken af
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik zonk af
    • jij zonk af
    • hij/zij/het zonk af
    • wij zonken af
    • jullie zonken af
    • zij zonken af
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb afgezonken
    • jij hebt afgezonken
    • hij/zij/het heeft afgezonken
    • wij hebben afgezonken
    • jullie hebben afgezonken
    • zij hebben afgezonken
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had afgezonken
    • jij had afgezonken
    • hij/zij/het had afgezonken
    • wij hadden afgezonken
    • jullie hadden afgezonken
    • zij hadden afgezonken
  • Toekomende tijd I

    • ik zal afzinken
    • jij zult afzinken
    • hij/zij/het zal afzinken
    • wij zullen afzinken
    • jullie zullen afzinken
    • zij zullen afzinken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal afgezonken hebben
    • jij zult afgezonken hebben
    • hij/zij/het zal afgezonken hebben
    • wij zullen afgezonken hebben
    • jullie zullen afgezonken hebben
    • zij zullen afgezonken hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou afzinken
    • jij zou afzinken
    • hij/zij/het zou afzinken
    • wij zouden afzinken
    • jullie zouden afzinken
    • zij zouden afzinken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben afgezonken
    • jij zou hebben afgezonken
    • hij/zij/het zou hebben afgezonken
    • wij zouden hebben afgezonken
    • jullie zouden hebben afgezonken
    • zij zouden hebben afgezonken
  • Imperatief

    • jij zink af
    • jullie zinkt af

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van afzinken