Vervoeging van afzuipen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik zuip af
    • jij zuipt af
    • hij/zij/het zuipt af
    • wij zuipen af
    • jullie zuipen af
    • zij zuipen af
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik zoop af
    • jij zoop af
    • hij/zij/het zoop af
    • wij zopen af
    • jullie zopen af
    • zij zopen af
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb afgezopen
    • jij hebt afgezopen
    • hij/zij/het heeft afgezopen
    • wij hebben afgezopen
    • jullie hebben afgezopen
    • zij hebben afgezopen
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had afgezopen
    • jij had afgezopen
    • hij/zij/het had afgezopen
    • wij hadden afgezopen
    • jullie hadden afgezopen
    • zij hadden afgezopen
  • Toekomende tijd I

    • ik zal afzuipen
    • jij zult afzuipen
    • hij/zij/het zal afzuipen
    • wij zullen afzuipen
    • jullie zullen afzuipen
    • zij zullen afzuipen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal afgezopen hebben
    • jij zult afgezopen hebben
    • hij/zij/het zal afgezopen hebben
    • wij zullen afgezopen hebben
    • jullie zullen afgezopen hebben
    • zij zullen afgezopen hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou afzuipen
    • jij zou afzuipen
    • hij/zij/het zou afzuipen
    • wij zouden afzuipen
    • jullie zouden afzuipen
    • zij zouden afzuipen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben afgezopen
    • jij zou hebben afgezopen
    • hij/zij/het zou hebben afgezopen
    • wij zouden hebben afgezopen
    • jullie zouden hebben afgezopen
    • zij zouden hebben afgezopen
  • Imperatief

    • jij zuip af
    • jullie zuipt af