Vervoeging van alarmeren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik alarmeer
    • jij alarmeert
    • hij/zij/het alarmeert
    • wij alarmeren
    • jullie alarmeren
    • zij alarmeren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik alarmeerde
    • jij alarmeerde
    • hij/zij/het alarmeerde
    • wij alarmeerden
    • jullie alarmeerden
    • zij alarmeerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gealarmeerd
    • jij hebt gealarmeerd
    • hij/zij/het heeft gealarmeerd
    • wij hebben gealarmeerd
    • jullie hebben gealarmeerd
    • zij hebben gealarmeerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gealarmeerd
    • jij had gealarmeerd
    • hij/zij/het had gealarmeerd
    • wij hadden gealarmeerd
    • jullie hadden gealarmeerd
    • zij hadden gealarmeerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal alarmeren
    • jij zult alarmeren
    • hij/zij/het zal alarmeren
    • wij zullen alarmeren
    • jullie zullen alarmeren
    • zij zullen alarmeren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gealarmeerd hebben
    • jij zult gealarmeerd hebben
    • hij/zij/het zal gealarmeerd hebben
    • wij zullen gealarmeerd hebben
    • jullie zullen gealarmeerd hebben
    • zij zullen gealarmeerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou alarmeren
    • jij zou alarmeren
    • hij/zij/het zou alarmeren
    • wij zouden alarmeren
    • jullie zouden alarmeren
    • zij zouden alarmeren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gealarmeerd
    • jij zou hebben gealarmeerd
    • hij/zij/het zou hebben gealarmeerd
    • wij zouden hebben gealarmeerd
    • jullie zouden hebben gealarmeerd
    • zij zouden hebben gealarmeerd
  • Imperatief

    • jij alarmeer
    • jullie alarmeert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van alarmeren