Vervoeging van alluderen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik alludeer
- jij alludeert
- hij/zij/het alludeert
- wij alluderen
- jullie alluderen
- zij alluderen
Onvoltooid verleden tijd
- ik alludeerde
- jij alludeerde
- hij/zij/het alludeerde
- wij alludeerden
- jullie alludeerden
- zij alludeerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gealludeerd
- jij hebt gealludeerd
- hij/zij/het heeft gealludeerd
- wij hebben gealludeerd
- jullie hebben gealludeerd
- zij hebben gealludeerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gealludeerd
- jij had gealludeerd
- hij/zij/het had gealludeerd
- wij hadden gealludeerd
- jullie hadden gealludeerd
- zij hadden gealludeerd
Toekomende tijd I
- ik zal alluderen
- jij zult alluderen
- hij/zij/het zal alluderen
- wij zullen alluderen
- jullie zullen alluderen
- zij zullen alluderen
Toekomende tijd II
- ik zal gealludeerd hebben
- jij zult gealludeerd hebben
- hij/zij/het zal gealludeerd hebben
- wij zullen gealludeerd hebben
- jullie zullen gealludeerd hebben
- zij zullen gealludeerd hebben
Conditionalis I
- ik zou alluderen
- jij zou alluderen
- hij/zij/het zou alluderen
- wij zouden alluderen
- jullie zouden alluderen
- zij zouden alluderen
Conditionalis II
- ik zou hebben gealludeerd
- jij zou hebben gealludeerd
- hij/zij/het zou hebben gealludeerd
- wij zouden hebben gealludeerd
- jullie zouden hebben gealludeerd
- zij zouden hebben gealludeerd
Imperatief
- jij alludeer
- jullie alludeert