Vervoeging van amalgameren
Onbepaalde wijs (infinitief): amalgameren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik amalgameer
- jij amalgameert
- hij/zij/het amalgameert
- wij amalgameren
- jullie amalgameren
- zij amalgameren
Präsens Indikativ
- ich amalgamiere
- du amalgamierst
- er/sie/es amalgamiert
- wir amalgamieren
- ihr amalgamiert
- sie amalgamieren
Onvoltooid verleden tijd
- ik amalgameerde
- jij amalgameerde
- hij/zij/het amalgameerde
- wij amalgameerden
- jullie amalgameerden
- zij amalgameerden
Präteritum Indikativ
- ich amalgamierte
- du amalgamiertest
- er/sie/es amalgamierte
- wir amalgamierten
- ihr amalgamiertet
- sie amalgamierten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geamalgameerd
- jij hebt geamalgameerd
- hij/zij/het heeft geamalgameerd
- wij hebben geamalgameerd
- jullie hebben geamalgameerd
- zij hebben geamalgameerd
Perfekt Indikativ
- ich habe amalgamiert
- du hast amalgamiert
- er/sie/es hat amalgamiert
- wir haben amalgamiert
- ihr habt amalgamiert
- sie haben amalgamiert
Voltooid verleden tijd
- ik had geamalgameerd
- jij had geamalgameerd
- hij/zij/het had geamalgameerd
- wij hadden geamalgameerd
- jullie hadden geamalgameerd
- zij hadden geamalgameerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte amalgamiert
- du hattest amalgamiert
- er/sie/es hatte amalgamiert
- wir hatten amalgamiert
- ihr hattet amalgamiert
- sie hatten amalgamiert
Toekomende tijd I
- ik zal amalgameren
- jij zult amalgameren
- hij/zij/het zal amalgameren
- wij zullen amalgameren
- jullie zullen amalgameren
- zij zullen amalgameren
Futur I Indikativ
- ich werde amalgamieren
- du wirst amalgamieren
- er/sie/es wird amalgamieren
- wir werden amalgamieren
- ihr werdet amalgamieren
- sie werden amalgamieren
Toekomende tijd II
- ik zal geamalgameerd hebben
- jij zult geamalgameerd hebben
- hij/zij/het zal geamalgameerd hebben
- wij zullen geamalgameerd hebben
- jullie zullen geamalgameerd hebben
- zij zullen geamalgameerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde amalgamiert haben
- du wirst amalgamiert haben
- er/sie/es wird amalgamiert haben
- wir werden amalgamiert haben
- ihr werdet amalgamiert haben
- sie werden amalgamiert haben
Conditionalis I
- ik zou amalgameren
- jij zou amalgameren
- hij/zij/het zou amalgameren
- wij zouden amalgameren
- jullie zouden amalgameren
- zij zouden amalgameren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde amalgamieren
- du würdest amalgamieren
- er/sie/es würde amalgamieren
- wir würden amalgamieren
- ihr würdet amalgamieren
- sie würden amalgamieren
Conditionalis II
- ik zou hebben geamalgameerd
- jij zou hebben geamalgameerd
- hij/zij/het zou hebben geamalgameerd
- wij zouden hebben geamalgameerd
- jullie zouden hebben geamalgameerd
- zij zouden hebben geamalgameerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde amalgamiert haben
- du würdest amalgamiert haben
- er/sie/es würde amalgamiert haben
- wir würden amalgamiert haben
- ihr würdet amalgamiert haben
- sie würden amalgamiert haben
Imperatief
- jij amalgameer
- jullie amalgameert
Imperativ
- du amalgamiere
- ihr amalgamiert