Vervoeging van amputeren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik amputeer
    • jij amputeert
    • hij/zij/het amputeert
    • wij amputeren
    • jullie amputeren
    • zij amputeren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik amputeerde
    • jij amputeerde
    • hij/zij/het amputeerde
    • wij amputeerden
    • jullie amputeerden
    • zij amputeerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geamputeerd
    • jij hebt geamputeerd
    • hij/zij/het heeft geamputeerd
    • wij hebben geamputeerd
    • jullie hebben geamputeerd
    • zij hebben geamputeerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geamputeerd
    • jij had geamputeerd
    • hij/zij/het had geamputeerd
    • wij hadden geamputeerd
    • jullie hadden geamputeerd
    • zij hadden geamputeerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal amputeren
    • jij zult amputeren
    • hij/zij/het zal amputeren
    • wij zullen amputeren
    • jullie zullen amputeren
    • zij zullen amputeren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geamputeerd hebben
    • jij zult geamputeerd hebben
    • hij/zij/het zal geamputeerd hebben
    • wij zullen geamputeerd hebben
    • jullie zullen geamputeerd hebben
    • zij zullen geamputeerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou amputeren
    • jij zou amputeren
    • hij/zij/het zou amputeren
    • wij zouden amputeren
    • jullie zouden amputeren
    • zij zouden amputeren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geamputeerd
    • jij zou hebben geamputeerd
    • hij/zij/het zou hebben geamputeerd
    • wij zouden hebben geamputeerd
    • jullie zouden hebben geamputeerd
    • zij zouden hebben geamputeerd
  • Imperatief

    • jij amputeer
    • jullie amputeert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van amputeren