Vervoeging van amputeren
Onbepaalde wijs (infinitief): amputeren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik amputeer
- jij amputeert
- hij/zij/het amputeert
- wij amputeren
- jullie amputeren
- zij amputeren
Indicativo presente
- yo amputo
- tú amputas
- él/ella amputa
- nosotros amputamos
- vosotros amputáis
- ellos/ellas amputan
Onvoltooid verleden tijd
- ik amputeerde
- jij amputeerde
- hij/zij/het amputeerde
- wij amputeerden
- jullie amputeerden
- zij amputeerden
Indefinido
- yo amputé
- tú amputaste
- él/ella amputó
- nosotros amputamos
- vosotros amputasteis
- ellos/ellas amputaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geamputeerd
- jij hebt geamputeerd
- hij/zij/het heeft geamputeerd
- wij hebben geamputeerd
- jullie hebben geamputeerd
- zij hebben geamputeerd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he amputado
- tú has amputado
- él/ella ha amputado
- nosotros hemos amputado
- vosotros habéis amputado
- ellos/ellas han amputado
Voltooid verleden tijd
- ik had geamputeerd
- jij had geamputeerd
- hij/zij/het had geamputeerd
- wij hadden geamputeerd
- jullie hadden geamputeerd
- zij hadden geamputeerd
Pluscuamperfecto
- yo había amputado
- tú habías amputado
- él/ella había amputado
- nosotros habíamos amputado
- vosotros habíais amputado
- ellos/ellas habían amputado
Toekomende tijd I
- ik zal amputeren
- jij zult amputeren
- hij/zij/het zal amputeren
- wij zullen amputeren
- jullie zullen amputeren
- zij zullen amputeren
Futuro I
- yo amputaré
- tú amputarás
- él/ella amputará
- nosotros amputaremos
- vosotros amputaréis
- ellos/ellas amputarán
Toekomende tijd II
- ik zal geamputeerd hebben
- jij zult geamputeerd hebben
- hij/zij/het zal geamputeerd hebben
- wij zullen geamputeerd hebben
- jullie zullen geamputeerd hebben
- zij zullen geamputeerd hebben
Futuro perfecto
- yo habré amputado
- tú habrás amputado
- él/ella habrá amputado
- nosotros habremos amputado
- vosotros habréis amputado
- ellos/ellas habrán amputado
Conditionalis I
- ik zou amputeren
- jij zou amputeren
- hij/zij/het zou amputeren
- wij zouden amputeren
- jullie zouden amputeren
- zij zouden amputeren
Condicional
- yo amputaría
- tú amputarías
- él/ella amputaría
- nosotros amputaríamos
- vosotros amputaríais
- ellos/ellas amputarían
Conditionalis II
- ik zou hebben geamputeerd
- jij zou hebben geamputeerd
- hij/zij/het zou hebben geamputeerd
- wij zouden hebben geamputeerd
- jullie zouden hebben geamputeerd
- zij zouden hebben geamputeerd
Condicional perfecto
- yo habría amputado
- tú habrías amputado
- él/ella habría amputado
- nosotros habríamos amputado
- vosotros habríais amputado
- ellos/ellas habrían amputado
Imperatief
- jij amputeer
- jullie amputeert
Imperativo presente
- tú amputa
- vosotros amputad