Vervoeging van antichambreren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik antichambreer
- jij antichambreert
- hij/zij/het antichambreert
- wij antichambreren
- jullie antichambreren
- zij antichambreren
Onvoltooid verleden tijd
- ik antichambreerde
- jij antichambreerde
- hij/zij/het antichambreerde
- wij antichambreerden
- jullie antichambreerden
- zij antichambreerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geantichambreerd
- jij hebt geantichambreerd
- hij/zij/het heeft geantichambreerd
- wij hebben geantichambreerd
- jullie hebben geantichambreerd
- zij hebben geantichambreerd
Voltooid verleden tijd
- ik had geantichambreerd
- jij had geantichambreerd
- hij/zij/het had geantichambreerd
- wij hadden geantichambreerd
- jullie hadden geantichambreerd
- zij hadden geantichambreerd
Toekomende tijd I
- ik zal antichambreren
- jij zult antichambreren
- hij/zij/het zal antichambreren
- wij zullen antichambreren
- jullie zullen antichambreren
- zij zullen antichambreren
Toekomende tijd II
- ik zal geantichambreerd hebben
- jij zult geantichambreerd hebben
- hij/zij/het zal geantichambreerd hebben
- wij zullen geantichambreerd hebben
- jullie zullen geantichambreerd hebben
- zij zullen geantichambreerd hebben
Conditionalis I
- ik zou antichambreren
- jij zou antichambreren
- hij/zij/het zou antichambreren
- wij zouden antichambreren
- jullie zouden antichambreren
- zij zouden antichambreren
Conditionalis II
- ik zou hebben geantichambreerd
- jij zou hebben geantichambreerd
- hij/zij/het zou hebben geantichambreerd
- wij zouden hebben geantichambreerd
- jullie zouden hebben geantichambreerd
- zij zouden hebben geantichambreerd
Imperatief
- jij antichambreer
- jullie antichambreert