Vervoeging van antwoorden
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik antwoord
- jij antwoordt
- hij/zij/het antwoordt
- wij antwoorden
- jullie antwoorden
- zij antwoorden
Onvoltooid verleden tijd
- ik antwoordde
- jij antwoordde
- hij/zij/het antwoordde
- wij antwoordden
- jullie antwoordden
- zij antwoordden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geantwoord
- jij hebt geantwoord
- hij/zij/het heeft geantwoord
- wij hebben geantwoord
- jullie hebben geantwoord
- zij hebben geantwoord
Voltooid verleden tijd
- ik had geantwoord
- jij had geantwoord
- hij/zij/het had geantwoord
- wij hadden geantwoord
- jullie hadden geantwoord
- zij hadden geantwoord
Toekomende tijd I
- ik zal antwoorden
- jij zult antwoorden
- hij/zij/het zal antwoorden
- wij zullen antwoorden
- jullie zullen antwoorden
- zij zullen antwoorden
Toekomende tijd II
- ik zal geantwoord hebben
- jij zult geantwoord hebben
- hij/zij/het zal geantwoord hebben
- wij zullen geantwoord hebben
- jullie zullen geantwoord hebben
- zij zullen geantwoord hebben
Conditionalis I
- ik zou antwoorden
- jij zou antwoorden
- hij/zij/het zou antwoorden
- wij zouden antwoorden
- jullie zouden antwoorden
- zij zouden antwoorden
Conditionalis II
- ik zou hebben geantwoord
- jij zou hebben geantwoord
- hij/zij/het zou hebben geantwoord
- wij zouden hebben geantwoord
- jullie zouden hebben geantwoord
- zij zouden hebben geantwoord
Imperatief
- jij antwoord
- jullie antwoordt