Vervoeging van arbitreren
Onbepaalde wijs (infinitief): arbitreren
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik arbitreer
- jij arbitreert
- hij/zij/het arbitreert
- wij arbitreren
- jullie arbitreren
- zij arbitreren
Present
- I adjudicate
- you adjudicate
- he/she/it adjudicates
- we adjudicate
- you adjudicate
- they adjudicate
Onvoltooid verleden tijd
- ik arbitreerde
- jij arbitreerde
- hij/zij/het arbitreerde
- wij arbitreerden
- jullie arbitreerden
- zij arbitreerden
Simple past
- I adjudicated
- you adjudicated
- he/she/it adjudicated
- we adjudicated
- you adjudicated
- they adjudicated
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gearbitreerd
- jij hebt gearbitreerd
- hij/zij/het heeft gearbitreerd
- wij hebben gearbitreerd
- jullie hebben gearbitreerd
- zij hebben gearbitreerd
Present perfect
- I have adjudicated
- you have adjudicated
- he/she/it has adjudicated
- we have adjudicated
- you have adjudicated
- they have adjudicated
Voltooid verleden tijd
- ik had gearbitreerd
- jij had gearbitreerd
- hij/zij/het had gearbitreerd
- wij hadden gearbitreerd
- jullie hadden gearbitreerd
- zij hadden gearbitreerd
Past perfect
- I had adjudicated
- you had adjudicated
- he/she/it had adjudicated
- we had adjudicated
- you had adjudicated
- they had adjudicated
Toekomende tijd I
- ik zal arbitreren
- jij zult arbitreren
- hij/zij/het zal arbitreren
- wij zullen arbitreren
- jullie zullen arbitreren
- zij zullen arbitreren
Future
- I will adjudicate
- you will adjudicate
- he/she/it will adjudicate
- we will adjudicate
- you will adjudicate
- they will adjudicate
Toekomende tijd II
- ik zal gearbitreerd hebben
- jij zult gearbitreerd hebben
- hij/zij/het zal gearbitreerd hebben
- wij zullen gearbitreerd hebben
- jullie zullen gearbitreerd hebben
- zij zullen gearbitreerd hebben
Future perfect
- I will have adjudicated
- you will have adjudicated
- he/she/it will have adjudicated
- we will have adjudicated
- you will have adjudicated
- they will have adjudicated
Conditionalis I
- ik zou arbitreren
- jij zou arbitreren
- hij/zij/het zou arbitreren
- wij zouden arbitreren
- jullie zouden arbitreren
- zij zouden arbitreren
Conditional present
- I would adjudicate
- you would adjudicate
- he/she/it would adjudicate
- we would adjudicate
- you would adjudicate
- they would adjudicate
Conditionalis II
- ik zou hebben gearbitreerd
- jij zou hebben gearbitreerd
- hij/zij/het zou hebben gearbitreerd
- wij zouden hebben gearbitreerd
- jullie zouden hebben gearbitreerd
- zij zouden hebben gearbitreerd
Conditional perfect
- I would have adjudicated
- you would have adjudicated
- he/she/it would have adjudicated
- we would have adjudicated
- you would have adjudicated
- they would have adjudicated
Imperatief
- jij arbitreer
- jullie arbitreert
Imperative
- you adjudicate
- you adjudicate