Vervoeging van arceren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik arceer
  • jij arceert
  • hij/zij/het arceert
  • wij arceren
  • jullie arceren
  • zij arceren

Present

  • I hatch
  • you hatch
  • he/she/it hatches
  • we hatch
  • you hatch
  • they hatch

Onvoltooid verleden tijd

  • ik arceerde
  • jij arceerde
  • hij/zij/het arceerde
  • wij arceerden
  • jullie arceerden
  • zij arceerden

Simple past

  • I hatched
  • you hatched
  • he/she/it hatched
  • we hatched
  • you hatched
  • they hatched

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gearceerd
  • jij hebt gearceerd
  • hij/zij/het heeft gearceerd
  • wij hebben gearceerd
  • jullie hebben gearceerd
  • zij hebben gearceerd

Present perfect

  • I have hatched
  • you have hatched
  • he/she/it has hatched
  • we have hatched
  • you have hatched
  • they have hatched

Voltooid verleden tijd

  • ik had gearceerd
  • jij had gearceerd
  • hij/zij/het had gearceerd
  • wij hadden gearceerd
  • jullie hadden gearceerd
  • zij hadden gearceerd

Past perfect

  • I had hatched
  • you had hatched
  • he/she/it had hatched
  • we had hatched
  • you had hatched
  • they had hatched

Toekomende tijd I

  • ik zal arceren
  • jij zult arceren
  • hij/zij/het zal arceren
  • wij zullen arceren
  • jullie zullen arceren
  • zij zullen arceren

Future

  • I will hatch
  • you will hatch
  • he/she/it will hatch
  • we will hatch
  • you will hatch
  • they will hatch

Toekomende tijd II

  • ik zal gearceerd hebben
  • jij zult gearceerd hebben
  • hij/zij/het zal gearceerd hebben
  • wij zullen gearceerd hebben
  • jullie zullen gearceerd hebben
  • zij zullen gearceerd hebben

Future perfect

  • I will have hatched
  • you will have hatched
  • he/she/it will have hatched
  • we will have hatched
  • you will have hatched
  • they will have hatched

Conditionalis I

  • ik zou arceren
  • jij zou arceren
  • hij/zij/het zou arceren
  • wij zouden arceren
  • jullie zouden arceren
  • zij zouden arceren

Conditional present

  • I would hatch
  • you would hatch
  • he/she/it would hatch
  • we would hatch
  • you would hatch
  • they would hatch

Conditionalis II

  • ik zou hebben gearceerd
  • jij zou hebben gearceerd
  • hij/zij/het zou hebben gearceerd
  • wij zouden hebben gearceerd
  • jullie zouden hebben gearceerd
  • zij zouden hebben gearceerd

Conditional perfect

  • I would have hatched
  • you would have hatched
  • he/she/it would have hatched
  • we would have hatched
  • you would have hatched
  • they would have hatched

Imperatief

  • jij arceer
  • jullie arceert

Imperative

  • you hatch
  • you hatch

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van arceren