Vervoeging van asfalteren
Onbepaalde wijs (infinitief): asfalteren
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik asfalteer
- jij asfalteert
- hij/zij/het asfalteert
- wij asfalteren
- jullie asfalteren
- zij asfalteren
Present
- I asphalt
- you asphalt
- he/she/it asphalts
- we asphalt
- you asphalt
- they asphalt
Onvoltooid verleden tijd
- ik asfalteerde
- jij asfalteerde
- hij/zij/het asfalteerde
- wij asfalteerden
- jullie asfalteerden
- zij asfalteerden
Simple past
- I asphalted
- you asphalted
- he/she/it asphalted
- we asphalted
- you asphalted
- they asphalted
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geasfalteerd
- jij hebt geasfalteerd
- hij/zij/het heeft geasfalteerd
- wij hebben geasfalteerd
- jullie hebben geasfalteerd
- zij hebben geasfalteerd
Present perfect
- I have asphalted
- you have asphalted
- he/she/it has asphalted
- we have asphalted
- you have asphalted
- they have asphalted
Voltooid verleden tijd
- ik had geasfalteerd
- jij had geasfalteerd
- hij/zij/het had geasfalteerd
- wij hadden geasfalteerd
- jullie hadden geasfalteerd
- zij hadden geasfalteerd
Past perfect
- I had asphalted
- you had asphalted
- he/she/it had asphalted
- we had asphalted
- you had asphalted
- they had asphalted
Toekomende tijd I
- ik zal asfalteren
- jij zult asfalteren
- hij/zij/het zal asfalteren
- wij zullen asfalteren
- jullie zullen asfalteren
- zij zullen asfalteren
Future
- I will asphalt
- you will asphalt
- he/she/it will asphalt
- we will asphalt
- you will asphalt
- they will asphalt
Toekomende tijd II
- ik zal geasfalteerd hebben
- jij zult geasfalteerd hebben
- hij/zij/het zal geasfalteerd hebben
- wij zullen geasfalteerd hebben
- jullie zullen geasfalteerd hebben
- zij zullen geasfalteerd hebben
Future perfect
- I will have asphalted
- you will have asphalted
- he/she/it will have asphalted
- we will have asphalted
- you will have asphalted
- they will have asphalted
Conditionalis I
- ik zou asfalteren
- jij zou asfalteren
- hij/zij/het zou asfalteren
- wij zouden asfalteren
- jullie zouden asfalteren
- zij zouden asfalteren
Conditional present
- I would asphalt
- you would asphalt
- he/she/it would asphalt
- we would asphalt
- you would asphalt
- they would asphalt
Conditionalis II
- ik zou hebben geasfalteerd
- jij zou hebben geasfalteerd
- hij/zij/het zou hebben geasfalteerd
- wij zouden hebben geasfalteerd
- jullie zouden hebben geasfalteerd
- zij zouden hebben geasfalteerd
Conditional perfect
- I would have asphalted
- you would have asphalted
- he/she/it would have asphalted
- we would have asphalted
- you would have asphalted
- they would have asphalted
Imperatief
- jij asfalteer
- jullie asfalteert
Imperative
- you asphalt
- you asphalt