Vervoeging van aspireren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik aspireer
- jij aspireert
- hij/zij/het aspireert
- wij aspireren
- jullie aspireren
- zij aspireren
Onvoltooid verleden tijd
- ik aspireerde
- jij aspireerde
- hij/zij/het aspireerde
- wij aspireerden
- jullie aspireerden
- zij aspireerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geaspireerd
- jij hebt geaspireerd
- hij/zij/het heeft geaspireerd
- wij hebben geaspireerd
- jullie hebben geaspireerd
- zij hebben geaspireerd
Voltooid verleden tijd
- ik had geaspireerd
- jij had geaspireerd
- hij/zij/het had geaspireerd
- wij hadden geaspireerd
- jullie hadden geaspireerd
- zij hadden geaspireerd
Toekomende tijd I
- ik zal aspireren
- jij zult aspireren
- hij/zij/het zal aspireren
- wij zullen aspireren
- jullie zullen aspireren
- zij zullen aspireren
Toekomende tijd II
- ik zal geaspireerd hebben
- jij zult geaspireerd hebben
- hij/zij/het zal geaspireerd hebben
- wij zullen geaspireerd hebben
- jullie zullen geaspireerd hebben
- zij zullen geaspireerd hebben
Conditionalis I
- ik zou aspireren
- jij zou aspireren
- hij/zij/het zou aspireren
- wij zouden aspireren
- jullie zouden aspireren
- zij zouden aspireren
Conditionalis II
- ik zou hebben geaspireerd
- jij zou hebben geaspireerd
- hij/zij/het zou hebben geaspireerd
- wij zouden hebben geaspireerd
- jullie zouden hebben geaspireerd
- zij zouden hebben geaspireerd
Imperatief
- jij aspireer
- jullie aspireert