Vervoeging van aspireren
Onbepaalde wijs (infinitief): aspireren
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik aspireer
- jij aspireert
- hij/zij/het aspireert
- wij aspireren
- jullie aspireren
- zij aspireren
Present
- I aspirate
- you aspirate
- he/she/it aspirates
- we aspirate
- you aspirate
- they aspirate
Onvoltooid verleden tijd
- ik aspireerde
- jij aspireerde
- hij/zij/het aspireerde
- wij aspireerden
- jullie aspireerden
- zij aspireerden
Simple past
- I aspirated
- you aspirated
- he/she/it aspirated
- we aspirated
- you aspirated
- they aspirated
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geaspireerd
- jij hebt geaspireerd
- hij/zij/het heeft geaspireerd
- wij hebben geaspireerd
- jullie hebben geaspireerd
- zij hebben geaspireerd
Present perfect
- I have aspirated
- you have aspirated
- he/she/it has aspirated
- we have aspirated
- you have aspirated
- they have aspirated
Voltooid verleden tijd
- ik had geaspireerd
- jij had geaspireerd
- hij/zij/het had geaspireerd
- wij hadden geaspireerd
- jullie hadden geaspireerd
- zij hadden geaspireerd
Past perfect
- I had aspirated
- you had aspirated
- he/she/it had aspirated
- we had aspirated
- you had aspirated
- they had aspirated
Toekomende tijd I
- ik zal aspireren
- jij zult aspireren
- hij/zij/het zal aspireren
- wij zullen aspireren
- jullie zullen aspireren
- zij zullen aspireren
Future
- I will aspirate
- you will aspirate
- he/she/it will aspirate
- we will aspirate
- you will aspirate
- they will aspirate
Toekomende tijd II
- ik zal geaspireerd hebben
- jij zult geaspireerd hebben
- hij/zij/het zal geaspireerd hebben
- wij zullen geaspireerd hebben
- jullie zullen geaspireerd hebben
- zij zullen geaspireerd hebben
Future perfect
- I will have aspirated
- you will have aspirated
- he/she/it will have aspirated
- we will have aspirated
- you will have aspirated
- they will have aspirated
Conditionalis I
- ik zou aspireren
- jij zou aspireren
- hij/zij/het zou aspireren
- wij zouden aspireren
- jullie zouden aspireren
- zij zouden aspireren
Conditional present
- I would aspirate
- you would aspirate
- he/she/it would aspirate
- we would aspirate
- you would aspirate
- they would aspirate
Conditionalis II
- ik zou hebben geaspireerd
- jij zou hebben geaspireerd
- hij/zij/het zou hebben geaspireerd
- wij zouden hebben geaspireerd
- jullie zouden hebben geaspireerd
- zij zouden hebben geaspireerd
Conditional perfect
- I would have aspirated
- you would have aspirated
- he/she/it would have aspirated
- we would have aspirated
- you would have aspirated
- they would have aspirated
Imperatief
- jij aspireer
- jullie aspireert
Imperative
- you aspirate
- you aspirate