Vervoeging van azen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik aas
    • jij aast
    • hij/zij/het aast
    • wij azen
    • jullie azen
    • zij azen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik aasde
    • jij aasde
    • hij/zij/het aasde
    • wij aasden
    • jullie aasden
    • zij aasden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geaasd
    • jij hebt geaasd
    • hij/zij/het heeft geaasd
    • wij hebben geaasd
    • jullie hebben geaasd
    • zij hebben geaasd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geaasd
    • jij had geaasd
    • hij/zij/het had geaasd
    • wij hadden geaasd
    • jullie hadden geaasd
    • zij hadden geaasd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal azen
    • jij zult azen
    • hij/zij/het zal azen
    • wij zullen azen
    • jullie zullen azen
    • zij zullen azen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geaasd hebben
    • jij zult geaasd hebben
    • hij/zij/het zal geaasd hebben
    • wij zullen geaasd hebben
    • jullie zullen geaasd hebben
    • zij zullen geaasd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou azen
    • jij zou azen
    • hij/zij/het zou azen
    • wij zouden azen
    • jullie zouden azen
    • zij zouden azen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geaasd
    • jij zou hebben geaasd
    • hij/zij/het zou hebben geaasd
    • wij zouden hebben geaasd
    • jullie zouden hebben geaasd
    • zij zouden hebben geaasd
  • Imperatief

    • jij aas
    • jullie aast

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van azen