Vervoeging van banketteren
Onbepaalde wijs (infinitief): banketteren
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik banketteer
- jij banketteert
- hij/zij/het banketteert
- wij banketteren
- jullie banketteren
- zij banketteren
Present
- I banquet
- you banquet
- he/she/it banquets
- we banquet
- you banquet
- they banquet
Onvoltooid verleden tijd
- ik banketteerde
- jij banketteerde
- hij/zij/het banketteerde
- wij banketteerden
- jullie banketteerden
- zij banketteerden
Simple past
- I banqueted
- you banqueted
- he/she/it banqueted
- we banqueted
- you banqueted
- they banqueted
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gebanketteerd
- jij hebt gebanketteerd
- hij/zij/het heeft gebanketteerd
- wij hebben gebanketteerd
- jullie hebben gebanketteerd
- zij hebben gebanketteerd
Present perfect
- I have banqueted
- you have banqueted
- he/she/it has banqueted
- we have banqueted
- you have banqueted
- they have banqueted
Voltooid verleden tijd
- ik had gebanketteerd
- jij had gebanketteerd
- hij/zij/het had gebanketteerd
- wij hadden gebanketteerd
- jullie hadden gebanketteerd
- zij hadden gebanketteerd
Past perfect
- I had banqueted
- you had banqueted
- he/she/it had banqueted
- we had banqueted
- you had banqueted
- they had banqueted
Toekomende tijd I
- ik zal banketteren
- jij zult banketteren
- hij/zij/het zal banketteren
- wij zullen banketteren
- jullie zullen banketteren
- zij zullen banketteren
Future
- I will banquet
- you will banquet
- he/she/it will banquet
- we will banquet
- you will banquet
- they will banquet
Toekomende tijd II
- ik zal gebanketteerd hebben
- jij zult gebanketteerd hebben
- hij/zij/het zal gebanketteerd hebben
- wij zullen gebanketteerd hebben
- jullie zullen gebanketteerd hebben
- zij zullen gebanketteerd hebben
Future perfect
- I will have banqueted
- you will have banqueted
- he/she/it will have banqueted
- we will have banqueted
- you will have banqueted
- they will have banqueted
Conditionalis I
- ik zou banketteren
- jij zou banketteren
- hij/zij/het zou banketteren
- wij zouden banketteren
- jullie zouden banketteren
- zij zouden banketteren
Conditional present
- I would banquet
- you would banquet
- he/she/it would banquet
- we would banquet
- you would banquet
- they would banquet
Conditionalis II
- ik zou hebben gebanketteerd
- jij zou hebben gebanketteerd
- hij/zij/het zou hebben gebanketteerd
- wij zouden hebben gebanketteerd
- jullie zouden hebben gebanketteerd
- zij zouden hebben gebanketteerd
Conditional perfect
- I would have banqueted
- you would have banqueted
- he/she/it would have banqueted
- we would have banqueted
- you would have banqueted
- they would have banqueted
Imperatief
- jij banketteer
- jullie banketteert
Imperative
- you banquet
- you banquet