Vervoeging van bastaarderen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bastaardeer
- jij bastaardeert
- hij/zij/het bastaardeert
- wij bastaarderen
- jullie bastaarderen
- zij bastaarderen
Onvoltooid verleden tijd
- ik bastaardeerde
- jij bastaardeerde
- hij/zij/het bastaardeerde
- wij bastaardeerden
- jullie bastaardeerden
- zij bastaardeerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gebastaardeerd
- jij hebt gebastaardeerd
- hij/zij/het heeft gebastaardeerd
- wij hebben gebastaardeerd
- jullie hebben gebastaardeerd
- zij hebben gebastaardeerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gebastaardeerd
- jij had gebastaardeerd
- hij/zij/het had gebastaardeerd
- wij hadden gebastaardeerd
- jullie hadden gebastaardeerd
- zij hadden gebastaardeerd
Toekomende tijd I
- ik zal bastaarderen
- jij zult bastaarderen
- hij/zij/het zal bastaarderen
- wij zullen bastaarderen
- jullie zullen bastaarderen
- zij zullen bastaarderen
Toekomende tijd II
- ik zal gebastaardeerd hebben
- jij zult gebastaardeerd hebben
- hij/zij/het zal gebastaardeerd hebben
- wij zullen gebastaardeerd hebben
- jullie zullen gebastaardeerd hebben
- zij zullen gebastaardeerd hebben
Conditionalis I
- ik zou bastaarderen
- jij zou bastaarderen
- hij/zij/het zou bastaarderen
- wij zouden bastaarderen
- jullie zouden bastaarderen
- zij zouden bastaarderen
Conditionalis II
- ik zou hebben gebastaardeerd
- jij zou hebben gebastaardeerd
- hij/zij/het zou hebben gebastaardeerd
- wij zouden hebben gebastaardeerd
- jullie zouden hebben gebastaardeerd
- zij zouden hebben gebastaardeerd
Imperatief
- jij bastaardeer
- jullie bastaardeert