Vervoeging van bebroeden

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het bebroedt
  • zij bebroeden

Present

  • he/she/it broods
  • they brood

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het bebroedde
  • zij bebroedden

Simple past

  • he/she/it brooded
  • they brooded

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft bebroed
  • zij hebben bebroed

Present perfect

  • he/she/it has brooded
  • they have brooded

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had bebroed
  • zij hadden bebroed

Past perfect

  • he/she/it had brooded
  • they had brooded

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal bebroeden
  • zij zult bebroeden

Future

  • he/she/it will brood
  • they will brood

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal bebroed hebben
  • zij zult bebroed hebben

Future perfect

  • he/she/it will have brooded
  • they will have brooded

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal bebroeden
  • zij zullen bebroeden

Conditional present

  • he/she/it would brood
  • they would brood

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben bebroed
  • zij zullen hebben bebroed

Conditional perfect

  • he/she/it would have brooded
  • they would have brooded