Vervoeging van beconcurreren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik beconcurreer
- jij beconcurreert
- hij/zij/het beconcurreert
- wij beconcurreren
- jullie beconcurreren
- zij beconcurreren
Onvoltooid verleden tijd
- ik beconcurreerde
- jij beconcurreerde
- hij/zij/het beconcurreerde
- wij beconcurreerden
- jullie beconcurreerden
- zij beconcurreerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb beconcurreerd
- jij hebt beconcurreerd
- hij/zij/het heeft beconcurreerd
- wij hebben beconcurreerd
- jullie hebben beconcurreerd
- zij hebben beconcurreerd
Voltooid verleden tijd
- ik had beconcurreerd
- jij had beconcurreerd
- hij/zij/het had beconcurreerd
- wij hadden beconcurreerd
- jullie hadden beconcurreerd
- zij hadden beconcurreerd
Toekomende tijd I
- ik zal beconcurreren
- jij zult beconcurreren
- hij/zij/het zal beconcurreren
- wij zullen beconcurreren
- jullie zullen beconcurreren
- zij zullen beconcurreren
Toekomende tijd II
- ik zal beconcurreerd hebben
- jij zult beconcurreerd hebben
- hij/zij/het zal beconcurreerd hebben
- wij zullen beconcurreerd hebben
- jullie zullen beconcurreerd hebben
- zij zullen beconcurreerd hebben
Conditionalis I
- ik zou beconcurreren
- jij zou beconcurreren
- hij/zij/het zou beconcurreren
- wij zouden beconcurreren
- jullie zouden beconcurreren
- zij zouden beconcurreren
Conditionalis II
- ik zou hebben beconcurreerd
- jij zou hebben beconcurreerd
- hij/zij/het zou hebben beconcurreerd
- wij zouden hebben beconcurreerd
- jullie zouden hebben beconcurreerd
- zij zouden hebben beconcurreerd
Imperatief
- jij beconcurreer
- jullie beconcurreert