Vervoeging van bedden
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bed
- jij bedt
- hij/zij/het bedt
- wij bedden
- jullie bedden
- zij bedden
Onvoltooid verleden tijd
- ik bedde
- jij bedde
- hij/zij/het bedde
- wij bedden
- jullie bedden
- zij bedden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gebed
- jij hebt gebed
- hij/zij/het heeft gebed
- wij hebben gebed
- jullie hebben gebed
- zij hebben gebed
Voltooid verleden tijd
- ik had gebed
- jij had gebed
- hij/zij/het had gebed
- wij hadden gebed
- jullie hadden gebed
- zij hadden gebed
Toekomende tijd I
- ik zal bedden
- jij zult bedden
- hij/zij/het zal bedden
- wij zullen bedden
- jullie zullen bedden
- zij zullen bedden
Toekomende tijd II
- ik zal gebed hebben
- jij zult gebed hebben
- hij/zij/het zal gebed hebben
- wij zullen gebed hebben
- jullie zullen gebed hebben
- zij zullen gebed hebben
Conditionalis I
- ik zou bedden
- jij zou bedden
- hij/zij/het zou bedden
- wij zouden bedden
- jullie zouden bedden
- zij zouden bedden
Conditionalis II
- ik zou hebben gebed
- jij zou hebben gebed
- hij/zij/het zou hebben gebed
- wij zouden hebben gebed
- jullie zouden hebben gebed
- zij zouden hebben gebed
Imperatief
- jij bed
- jullie bedt