Vervoeging van bedwelmen
Onbepaalde wijs (infinitief): bedwelmen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bedwelm
- jij bedwelmt
- hij/zij/het bedwelmt
- wij bedwelmen
- jullie bedwelmen
- zij bedwelmen
Indicativo presente
- yo narcotizo
- tú narcotizas
- él/ella narcotiza
- nosotros narcotizamos
- vosotros narcotizáis
- ellos/ellas narcotizan
Onvoltooid verleden tijd
- ik bedwelmde
- jij bedwelmde
- hij/zij/het bedwelmde
- wij bedwelmden
- jullie bedwelmden
- zij bedwelmden
Indefinido
- yo narcoticé
- tú narcotizaste
- él/ella narcotizó
- nosotros narcotizamos
- vosotros narcotizasteis
- ellos/ellas narcotizaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bedwelmd
- jij hebt bedwelmd
- hij/zij/het heeft bedwelmd
- wij hebben bedwelmd
- jullie hebben bedwelmd
- zij hebben bedwelmd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he narcotizado
- tú has narcotizado
- él/ella ha narcotizado
- nosotros hemos narcotizado
- vosotros habéis narcotizado
- ellos/ellas han narcotizado
Voltooid verleden tijd
- ik had bedwelmd
- jij had bedwelmd
- hij/zij/het had bedwelmd
- wij hadden bedwelmd
- jullie hadden bedwelmd
- zij hadden bedwelmd
Pluscuamperfecto
- yo había narcotizado
- tú habías narcotizado
- él/ella había narcotizado
- nosotros habíamos narcotizado
- vosotros habíais narcotizado
- ellos/ellas habían narcotizado
Toekomende tijd I
- ik zal bedwelmen
- jij zult bedwelmen
- hij/zij/het zal bedwelmen
- wij zullen bedwelmen
- jullie zullen bedwelmen
- zij zullen bedwelmen
Futuro I
- yo narcotizaré
- tú narcotizarás
- él/ella narcotizará
- nosotros narcotizaremos
- vosotros narcotizaréis
- ellos/ellas narcotizarán
Toekomende tijd II
- ik zal bedwelmd hebben
- jij zult bedwelmd hebben
- hij/zij/het zal bedwelmd hebben
- wij zullen bedwelmd hebben
- jullie zullen bedwelmd hebben
- zij zullen bedwelmd hebben
Futuro perfecto
- yo habré narcotizado
- tú habrás narcotizado
- él/ella habrá narcotizado
- nosotros habremos narcotizado
- vosotros habréis narcotizado
- ellos/ellas habrán narcotizado
Conditionalis I
- ik zou bedwelmen
- jij zou bedwelmen
- hij/zij/het zou bedwelmen
- wij zouden bedwelmen
- jullie zouden bedwelmen
- zij zouden bedwelmen
Condicional
- yo narcotizaría
- tú narcotizarías
- él/ella narcotizaría
- nosotros narcotizaríamos
- vosotros narcotizaríais
- ellos/ellas narcotizarían
Conditionalis II
- ik zou hebben bedwelmd
- jij zou hebben bedwelmd
- hij/zij/het zou hebben bedwelmd
- wij zouden hebben bedwelmd
- jullie zouden hebben bedwelmd
- zij zouden hebben bedwelmd
Condicional perfecto
- yo habría narcotizado
- tú habrías narcotizado
- él/ella habría narcotizado
- nosotros habríamos narcotizado
- vosotros habríais narcotizado
- ellos/ellas habrían narcotizado
Imperatief
- jij bedwelm
- jullie bedwelmt
Imperativo presente
- tú narcotiza
- vosotros narcotizad