Vervoeging van beeldhouwen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik beeldhouw
- jij beeldhouwt
- hij/zij/het beeldhouwt
- wij beeldhouwen
- jullie beeldhouwen
- zij beeldhouwen
Onvoltooid verleden tijd
- ik beeldhouwde
- jij beeldhouwde
- hij/zij/het beeldhouwde
- wij beeldhouwden
- jullie beeldhouwden
- zij beeldhouwden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gebeeldhouwd
- jij hebt gebeeldhouwd
- hij/zij/het heeft gebeeldhouwd
- wij hebben gebeeldhouwd
- jullie hebben gebeeldhouwd
- zij hebben gebeeldhouwd
Voltooid verleden tijd
- ik had gebeeldhouwd
- jij had gebeeldhouwd
- hij/zij/het had gebeeldhouwd
- wij hadden gebeeldhouwd
- jullie hadden gebeeldhouwd
- zij hadden gebeeldhouwd
Toekomende tijd I
- ik zal beeldhouwen
- jij zult beeldhouwen
- hij/zij/het zal beeldhouwen
- wij zullen beeldhouwen
- jullie zullen beeldhouwen
- zij zullen beeldhouwen
Toekomende tijd II
- ik zal gebeeldhouwd hebben
- jij zult gebeeldhouwd hebben
- hij/zij/het zal gebeeldhouwd hebben
- wij zullen gebeeldhouwd hebben
- jullie zullen gebeeldhouwd hebben
- zij zullen gebeeldhouwd hebben
Conditionalis I
- ik zou beeldhouwen
- jij zou beeldhouwen
- hij/zij/het zou beeldhouwen
- wij zouden beeldhouwen
- jullie zouden beeldhouwen
- zij zouden beeldhouwen
Conditionalis II
- ik zou hebben gebeeldhouwd
- jij zou hebben gebeeldhouwd
- hij/zij/het zou hebben gebeeldhouwd
- wij zouden hebben gebeeldhouwd
- jullie zouden hebben gebeeldhouwd
- zij zouden hebben gebeeldhouwd
Imperatief
- jij beeldhouw
- jullie beeldhouwt